C-376/22 Google Ireland e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 9 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 26 september 2022
Trefwoorden: diensten van de informatiemaatschappij, audiovisuele mediadiensten, interne markt
Onderwerp:
• Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt
• Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten
Feiten:
De Oostenrijkse federale wet betreffende maatregelen ter bescherming van de gebruikers op communicatieplatforms (KoPl-G), omvat binnen- en buitenlandse aanbieders en verplicht deze, onder andere, om een kennisgevings- en verificatieprocedure vast te stellen voor vermeend illegale inhoud, om regelmatig transparantieverslagen op te stellen en openbaar te maken betreffende de afdoening van dienovereenkomstige kennisgevingen, alsmede om verantwoordelijke gevolmachtigden en vertegenwoordigers van de onderneming te benoemen. De Oostenrijkse wetgever is ervan uitgegaan dat de maatregelen van de KoPl-G verenigbaar zijn met richtlijn 2000/31/EG. Verzoeksters tot Revision voeren echter aan dat het land-van-oorsprongbeginsel van deze richtlijn in de weg staat aan de toepasselijkheid van de KoPl-G op hun activiteiten. Aangezien de eerste verzoekster tot Revision (Google Ireland Limited) en de derde verzoekster tot Revision (Tik Tok Technology Limited) eveneens zijn te beschouwen als aanbieders van videoplatforms, rijst bovendien de vraag of met het oog op artikel 28 bis van richtlijn 2010/13/EU het specifiek voor videoplatforms geregelde oorsprongbeginsel in de weg staat aan toepassing van de KoPl-G op de inhoud van deze platforms, waarbij het niet gaat om programma’s of door gebruikers gegenereerde video’s. In de drie, gevoegde, hoofdgedingen gaat het telkens om de vraag naar de toepasselijkheid van de KoPl-G op een in Ierland gevestigde aanbieder van een communicatieplatform.
Overweging:
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 mogen de lidstaten het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. De verwijzende rechter is van mening dat de KoPl-G eisen stelt aan de uitoefening van een dienst van de informatiemaatschappij en dus van invloed is op het gecoördineerd gebied in de zin van artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31. Derhalve moet worden nagegaan of is voldaan aan de voorwaarden om af te wijken van artikel 3, lid 2, van de richtlijn. De verwijzende rechter gaat er vooralsnog vanuit dat is voldaan aan het eerste en het derde vereiste. Met betrekking tot het tweede vereiste rijst echter de vraag of het bij de verplichtingen krachtens de KoPl-G gaat om een maatregel met betrekking tot een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij. De verwijzende rechter vraagt zich af of een maatregel die is gericht op een algemeen beschreven categorie aanbieders, in plaats van op een geïndividualiseerde aanbieder, toelaatbaar is als ,,maatregel” in de zin van artikel 3, lid 4. Met zijn tweede vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van artikel 3, lid 5, de vraag rijst of de vereiste kennisgeving van het voornemen om betrokken maatregelen te nemen achteraf, een louter administratief voorschrift is, dan wel of de niet-naleving van dit vereiste ertoe kan leiden dat de getroffen maatregel ontoelaatbaar is. Indien de verplichtingen krachtens de Kopl-G zouden moeten worden beoordeeld als maatregelen met betrekking tot een bepaalde dienst, die in beginsel van toepassing zijn op de door verzoeksters tot Revision geleverde diensten, rijst in verband met aanbieders die ook een videoplatformdienst leveren de vraag of het land-van-oorsprongbeginsel van richtlijn 2010/13 zich ertegen verzet dat de uit de KoPl-G voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van in een andere lidstaat gevestigde aanbieders worden toegepast op inhoud die niet bestaat uit uitzendingen of door gebruikers gegenereerde video’s.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 3, lid 4, onder a), ii), van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (,,Richtlijn inzake elektronische handel”), PB L 178 van 17 juli 2000, blz. 1, aldus worden uitgelegd dat onder een maatregel, die een „bepaalde dienst van de informatiemaatschappij” betreft, ook een wettelijke maatregel kan worden begrepen die betrekking heeft op een algemeen beschreven categorie van bepaalde diensten van de informatiemaatschappij (zoals communicatieplatforms), of vereist een maatregel in de zin van deze bepaling, dat er een beslissing wordt genomen met betrekking tot een concreet afzonderlijk geval (bijvoorbeeld met betrekking tot een met name genoemd communicatieplatform)?
2. Moet artikel 3, lid 5, van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat het achterwege blijven van de volgens deze bepaling in urgente gevallen „onverwijld” (achteraf) te verrichten kennisgeving aan de Commissie en de lidstaat van vestiging met betrekking tot de getroffen maatregel ertoe leidt dat deze maatregel – na het verstrijken van een voor de kennisgeving (achteraf) voldoende periode – niet mag worden toegepast op een bepaalde dienst?
3. Staat artikel 28 bis, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten), PB L 095 van 15 april 2010, blz. 1, in de versie van richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie, PB L 303 van 28 november 2018, blz. 69, in de weg aan de toepassing van een maatregel in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31, die geen betrekking heeft op de op een videoplatform geleverde programma’s en door gebruikers gegenereerde video’s?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Airbnb Ireland (C-390/18)
Specifiek beleidsterrein: EZK, OCW