C-38/16 Compass Contract Services

Contentverzamelaar

C-38/16 Compass Contract Services

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       25 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   25 april 2016
Trefwoorden: btw; verjaring (‘Fleming’-vordering); fiscale neutraliteit

Onderwerp
 Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag

Verzoekster is een cateringbedrijf. Zij is door de belastingAut (verweerster) gedaagd wegens verkeerd gefactureerde producten (berekening btw over de levering van koude maaltijden, hetgeen volgens verweerster niet terecht was). De rechter stelt verweerster in juni 2006 in het gelijk op grond van het nultarief waaraan de goederenleveringen onderhevig waren gezien de toegestane afwijking in artikel 28 van de Zesde btw-RL. Verzoekster dient in januari 2008 vorderingen in tot terugbetaling van de teveel betaalde btw (1973 – 2002). Verweerster betaalt een gedeelte terug (1973 – 1996), maar weigert dat onder meer voor tijdvakken november 1996 – april 1997 wegens verjaring. In beroep gaat het geding nog enkel om de btw-kwartalen 01/97 en 04/97. Daarin wordt op verzoek van partijen de zaak beperkt tot behandeling van de (prealabele) vraag „ [...] of het Unierecht (onder meer doch niet uitsluitend het beginsel van fiscale neutraliteit, het gelijkheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel) is geschonden gelet op de verschillende behandeling van Fleming-vorderingen, vernoemd naar de indiener van deze nationale zaak, betreffende btw over latere handelingen (die konden worden ingediend voor tijdvakken tot en met 3 december 1996) en Fleming-vorderingen betreffende voorbelasting (die konden worden ingediend voor tijdvakken tot en met 30 april 1997, zijnde later dan mogelijk was voor Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen). Verweerster heeft in eind 1996 de verjaringstermijn voor vorderingen tot teruggaaf teruggebracht van zes naar drie jaar, zonder overgangstermijn; dit werd aanleiding voor de eerste M&S-zaak C-62/00, de uitspraak waarvan weer aanleiding vormde voor de Fleming-zaak.
De Zesde RL bevat geen regels over teruggaaf teveel betaalde btw maar het HvJEU heeft al sinds C-62/00 en C-309/06 (beide Marks & Spencer) bevestigt dat dat recht door de justitiabelen mag worden opgeëist. In februari 2008 heeft verweerster aangegeven dat het dictum van het arrest Fleming ook van toepassing was op vorderingen betreffende de terugvordering van te veel betaalde of aangegeven btw voor belastbare tijdvakken die eindigen vóór 4 december 1996.
Bij de verwijzende VK rechter (Rb – belastingkamer) stelt verzoekster dat in de VK-regeling onderscheid werd gemaakt tussen vorderingen betreffende voorbelasting en vorderingen betreffende btw over latere handelingen die zijn ontstaan in de periode van 4 december 1996 tot en met 30 april 1997, de ‘discordantieperiode’ genoemd. Verzoekster stelt dat het HvJEU in C-309/06 al heeft verklaard dat de nationale rechter discriminerende nationale bepalingen buiten toepassing moet laten, maar verweerster is het daar niet mee eens.
De verwijzende rechter constateert dat de beantwoording van de prealabele vraag uitleg van het EUrecht betreft. Hij legt dan ook het HvJEU de volgende vragen voor:
) Resulteert het in het Verenigd Koninkrijk gemaakte verschil in behandeling tussen Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen (die konden worden ingediend voor tijdvakken eindigend vóór 4 december 1996) en Fleming-vorderingen betreffende voorbelasting (die konden worden ingediend voor tijdvakken eindigend vóór 1 mei 1997 – dus later dan mogelijk was voor Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen) in:
(a) schending van het Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, en/of
(b) schending van het Unierechtelijke beginsel van fiscale neutraliteit, en/of
(c) schending van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel, en/of
(d) schending van een ander toepasselijk beginsel van Unierecht?
2) Indien de eerste vraag, onder a) en/of, b), c), d), bevestigend wordt beantwoord, hoe moeten Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen die betrekking hebben op de periode van 4 december 1996 tot en met 30 april 1997 dan worden behandeld?
Aangehaalde jurisprudentie: C-62/00 Marks & Spencer; C-309/06 idem
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten