C-380/17 K en B
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 13 augustus 2017 Schriftelijke opmerkingen: 30 september 2017 Trefwoorden: bevoegdheid; gezinshereniging; Onderwerp: - Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de richtlijn). Feiten: Het betreft hier een verwijzingsuitspraak in het kader van de hoger beroepen van de staatssecretaris Veiligheid en Justitie en vreemdelingen K en B tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen in beide zaken (H.Y. in de ene zaak, K en B in de andere zaak) beogen verblijf bij een in Nederland verblijvend gezinslid dat houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In beide zaken heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen omdat deze niet is ingediend binnen drie maanden nadat hij voormelde verblijfsvergunning heeft verleend aan het desbetreffende in Nederland verblijvende gezinslid (artikel 29 tweede en vierde lid Vreemdelingenwet 2000). Dit wetsartikel biedt geen mogelijkheid om in afwijking hiervan over te gaan tot een belangenafweging of een versoepeling. Niettemin beoordeelt de staatssecretaris uit coulance of een overschrijding van de driemaandentermijn verschoonbaar is. De beoordeling van de verschoonbaarheid is geen belangenafweging maar houdt in dat wordt beoordeeld of de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden toegerekend aan de desbetreffende gezinshereniger of zijn gezinslid. 1- H.Y. heeft de Afghaanse nationaliteit en is de moeder van een in Nederland verblijvende minderjarige vreemdeling, H. H is sinds 14-11-2012 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. H staat onder voogdij van stichting Nidos wegens minderjarigheid. Nidos heeft H niet tijdig gewezen op de mogelijkheid om voor H.Y. een aanvraag met het oog op gezinsvereniging in te dienen. H heeft de aanvraag ingediend op 27.11.2013. H was vijftien jaar oud toen hij in het bezit werd gesteld van voormelde verblijfsvergunning en zestien jaar oud ten tijde van de aanvraag. De staatssecretaris stelt dat dit verzuim niet verschoonbaar is en dat het voor risico van H komt dat Nidos nalatig is geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd en heeft het besluit vernietigd. De staatsecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. 2- K en B hebben de Eritrese nationaliteit en zijn de echtgenote en minderjarig dochter van een in Nederland verblijvende vreemdeling (F.G.). F.G. is sinds 23-09-2014 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en hij heeft op 22-01-2015 de aanvraag voor gezinshereniging ingediend. B was ten tijde van de aanvraag zes maanden oud. Volgens K en B is het verzuim veroorzaakt door miscommunicatie tussen F.G. en Vluchtelingenwerk Nederland waar F.G. eerst had begrepen dat een aanvraag geen zin had, en pas later heeft begrepen dat dit wel zin had. Volgens de staatssecretaris komt het voor risico van F.G. dat hij zich niet eerder nader heeft laten informeren over de mogelijkheden om een aanvraag in te dien. Het verzuim is niet verschoonbaar aldus de staatssecretaris. De rechtbank heeft het beroep, ingesteld door K en B, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben K en B hoger beroep ingesteld. Overweging: Het is de Afdeling niet duidelijk of het gestelde in de punten 53 tot en met 56 van het arrest Nolan ook in de hoofdgedingen leidt tot onbevoegdheid van het Hof (zie de verwijzingsuitspraak van de Afdeling C-257/17 C en A). Voor de beoordeling van de grieven is nadere uitleg van artikel 12 eerste lid derde alinea van de richtlijn nodig. Prejudiciële vragen: 1 Is het Hof, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003l251, met rectificatie in PB 2012l 71) en het arrest Nolan (EClI:EU:C:2012:638), bevoegd prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter te beantwoorden over de uitleg van bepalingen van deze richtlijn in een geding betreffende het verblijfsrecht van een gezinslid van een subsidiair beschermde, indien deze richtlijn in het Nederlandse recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze van toepassing is verklaard op subsidiair beschermden? 2 Staat het stelsel van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 l 251, met rectificatie in PB 2012 L 71) in de weg aan een nationale regel als aan de orde in de hoofdgedingen op grond waarvan een verzoek om in aanmerking te komen voor gezinshereniging op basis van de gunstiger bepalingen van hoofdstuk V kan worden afgewezen om de enkele reden dat dit niet is ingediend binnen de in artikel 12, eerste lid, derde alinea, vermelde termijn? Is voor de beantwoording van deze vraag van belang dat het mogelijk is om in geval van overschrijding van voormelde termijn, al dan niet na een afwijzing, een verzoek om gezinshereniging in te dienen waarbij wordt beoordeeld of is voldaan aan de in artikel 7 van richtlijn 2003/86/EG gestelde vereisten en rekening wordt gehouden met de in de artikelen 5, vijfde lid, en 17 vermelde belangen en omstandigheden? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Nolan ECLI:EU:C:2012:638. Specifiek beleidsterrein: VenJ, VenJ-dmb