C-381/23 Geterfer

Contentverzamelaar

C-381/23 Geterfer

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 21 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     7 oktober 2023

Trefwoorden: kinderalimentatie, vergelijkbare zaak aanhangig in een andere lidstaat

Onderwerp: Artikel 12 van verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.

Feiten:

De vader van het kind en verweerster waren gehuwd, maar zijn gescheiden. Uit het huwelijk is verzoekster en nog een zoon geboren. De vader is veroordeeld om kinderalimentatie te betalen aan de moeder. Bij vonnis van de kinder- en jeugdrechter werd later aan de vader het „hoofdhuisvestigingsrecht” voor verzoekster en haar broer toegekend. Ook is een zaak over kinderalimentatie (tussen verweerster en de vader) aanhangig. Verzoekster stelt dat zij tijdens schoolvakanties en vrije schooltijden hoofdzakelijk bij de vader verblijft. Zij weigert contact met de moeder. Verzoekster vordert de verstrekking van informatie over het inkomen en vermogen van verweerster en vordert de betaling van de nog te berekenen achterstallige alimentatie. Verweerster vordert afwijzing van deze verzoeken. De rechter heeft dit verzoek afgewezen omdat in België een andere alimentatiezaak aanhangig is, deze zaken zijn niet identiek, maar betreffen wel hetzelfde onderwerp. Tegen deze beslissing tot afwijzing heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is de zaak voor een nieuwe behandeling en beslissing naar de verwijzende rechter terugverwezen.

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat de vraag of er een andere zaak aanhangig is, relevant is voor de beslechting van het geding, aangezien het onderhavige verzoek om alimentatie, indien er een andere zaak aanhangig is, volgens artikel 12, lid 2, van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: „verordening (EG) nr. 4/2009”) zonder schorsing rechtstreeks kan worden afgewezen.

De verwijzende rechter is van oordeel dat de beslissing in strijd is met het Unierecht. In casu gaat het om de vraag van de aanhangigheid van een andere zaak in de zin van artikel 12 van verordening (EG) nr. 4/2009. De rechter is van oordeel dat het in de Belgische en de onderhavige zaak om dezelfde partijen gaat. Het Hof beschouwt twee verschillende personen als „een en dezelfde partij”, wanneer hun belangen zodanig identiek kunnen zijn, dat een tegen een van hen uitgesproken vonnis gezag van gewijsde kan hebben jegens de andere. Indien de rechtspraak van het Hof wordt toegepast op verordening (EG) nr. 4/2009, dient aan te worden genomen dat de partijen in een zaak over kinderalimentatie identiek zijn, wanneer het kind zelf geen partij in de zaak is, maar een ouder als gemachtigde om de rechten van het kind uit te oefenen, kinderalimentatie vordert, voor zover de uitspraak ook gevolgen heeft voor en tegen het kind. Dit is volgens de verwijzende rechter in casu het geval. De rechter is van oordeel dat er ook sprake is van hetzelfde onderwerp van de vordering.

Prejudiciële vragen:

Is er sprake van een in een andere lidstaat aanhangige zaak met hetzelfde onderwerp in de zin van verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 wanneer in België een zaak over kinderalimentatie tussen de vader en de moeder van het kind aanhangig is, terwijl in Duitsland op een later tijdstip door het inmiddels meerderjarige kind een procedure over kinderalimentatie wordt gevoerd tegen de moeder van het kind?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-351/96.

Specifiek beleidsterrein: JenV, FIN