C-382/13 Franzen ea

Contentverzamelaar

C-382/13 Franzen ea

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 september 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   2 oktober 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   2 november 2013
Trefwoorden: sociale zekerheid; vrij verkeer werknemers/personen;

Onderwerp
Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb L 149, blz 2)

Het betreft drie gevoegde zaken van drie Nederlanders die in NL woonachtig zijn.
Franzen is alleenstaande moeder. Haar inkomsten uit arbeid zijn ontoereikend, daarom krijgt zij een aanvullende bijstandsuitkering resp. de Wet Werk en Bijstand. Zij ontvangt kinderbijslag (AKW) voor haar dochter Nora (1995).
Vanaf januari 2001 werkt zij 20 uur als kapster in DUI. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) trekt in 2003 haar kinderbijslag met ingang van oktober 2002 in. In januari 2006 vraagt verzoekster opnieuw kinderbijslag aan dat haar vanaf die datum wordt toegekend. In 2007 vraagt zij alsnog kinderbijslag aan vanaf het vierde kwartaal 2002 (‘herzieningsverzoek’). De Svb stelt vast dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2006 geen recht meer op kinderbijslag heeft, en dat de ten onrechte uitgekeerde gelden niet zullen worden teruggevorderd.
Verzoekster maakt bezwaar tegen dat besluit maar dat wordt ongegrond verklaard. Ook het herzieningsverzoek wordt afgewezen. Daartegen gaat verzoekster in beroep. Het Svb neemt een nieuw besluit waarbij de motivering wordt gewijzigd: zij kan op grond van Vo. 1408/71 alleen een beroep doen op DUI wetgeving. Maar verzoekster stelt dat zij in DUI geen recht heeft op Kindergeld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verzoekster vanaf oktober 2002 voor de AKW verzekerd is geweest.
De echtgenote van verzoeker Giesen (1947) heeft in 1970 in DUI gewerkt, en daarna werkt zij daar tussen mei 1988 en mei 1993 als parttimer. In 2006 vraagt Giesen ouderdomspensioen (AOW) aan dat hem bij besluit van 3 oktober 2007 wordt toegekend, alsmede een partnertoeslag. Er wordt echter een korting toegepast omdat Giesen meer dan 44 jaar niet verzekerd is geweest, en zijn echtgenote meer dan acht jaar. Giesen maakt bezwaar maar dat wordt ongegrond verklaard. De Rb oordeelt dat op grond van Vo. 1408/71 terecht is gekort door de werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat. Hier spitst het geschil zich toe op de vraag of zijn echtgenote tussen mei 1988 en december 1992 voor de AOW verzekerd is geweest.
Van den Berg, geboren 1943, heeft in 1972 (één maand) en van januari 1990 tot en met december 1994 in DUI gewerkt. Begin 2008 vraagt hij AOW aan dat hem wordt toegekend onder aftrek van een korting van 14% omdat hij zeven jaar niet verzekerd is geweest. Na bezwaar wordt de korting beperkt tot 10%. Maar hij gaat in beroep bij de Rb Maastricht omdat hij van mening is dat NL regelgeving van toepassing is. Zijn werkzaamheden in DUI waren te gering (ook parttimer) om hem in DUI als premieplichtig aan te merken. Het geschil spitst zich in zijn geval toe of hij van januari 1990 – december 1994 voor de AOW verzekerd is geweest.

De verwijzende NL rechter (CRB) moet voor de drie genoemde zaken nagaan of de Svb er terecht vanuit is gegaan dat verzoekers een periode onverzekerd zijn geweest en/of verzoekers vallen binnen de personele werkingssfeer van Vo. 1408/71. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
la. Moet artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Vo 1408/71 aldus worden uitgelegd dat de ingezetene van een lidstaat die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en die gedurende niet meer dan twee of drie dagen per maand op basis van een oproepcontract werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, aldaar op die grond onderworpen is aan de socialeverzekeringswetgeving van de werkstaat?
1b. Indien vraag 1a bevestigend wordt beantwoord, geldt de onderworpenheid aan de socialeverzekeringswetgeving van de werkstaat dan zowel gedurende de dagen waarop de werkzaamheden worden verricht als gedurende de dagen waarop deze werkzaamheden niet worden verricht en, zo ja, hoe lang duurt die onderworpenheid dan voort na de laatstelijk feitelijk verrichte werkzaamheden?
2. Staat artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, juncto artikel 13, eerste lid, van Vo 1408/71 eraan in de weg dat een migrerende werknemer op wie de socialeverzekeringswetgeving van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat als verzekerde ingevolge de AOW wordt aangemerkt?
3a. Moet het Unierecht, in het bijzonder de bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers en/of het vrij verkeer van unieburgers, aldus worden uitgelegd, dat het, in de omstandigheden van de onderhavige gedingen, in de weg staat aan de toepassing van een nationale bepaling als artikel 6a van de AOW en/of AKW, inhoudende dat een in Nederland wonende migrerende werknemer aldaar wordt uitgesloten van de verzekering ingevolge de AOW en/of de AKW op de grond dat hij uitsluitend onderworpen is aan de sociale-verzekeringswetgeving van Duitsland, ook in de situatie waarin deze werknemer in Duitsland als "geringfügig Beschäftigte" is uitgesloten van de verzekering voor de "Altersrente" en geen recht heeft op "Kindergeld"?
3b. Is voor de beantwoording van vraag 3a nog van belang dat de mogelijkheid bestond een vrijwillige verzekering ingevolge de AOW afte sluiten, dan wel dat de mogelijkheid bestond om de Svb te verzoeken om een overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van V0 1408/71 tot stand te brengen?

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten