C-382/16 Hornbach Baumarkt
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 25 augustus 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 11 september 2016 Schriftelijke opmerkingen: 11 oktober 2016
Trefwoorden: vennootschapsbelasting; recht vrije vestiging
Onderwerp: VWEU artikel 49 en 54 (recht vrije vestiging);
Verzoekster is een aandelenvennootschap naar DUI recht en exploiteert bouwmarkten in DUI en daarbuiten. Het gaat om het belastingjaar 2003. Via haar dochter Hornbach International GmbH bezit verzoekster participaties in verschillende vennootschappen zowel in andere EULS als daarbuiten, waaraan garantie- en patronaatsverklaringen worden verstrekt zonder daarvoor een tegenprestatie te vragen. Het gaat om twee dochters met zetel in NL: Hornbach Real Estate Groningen BV en Hornbach Real Estate Wateringen BV) waarvoor verzoekster op 25-09-2002 aan de financieringsbank patronaatsverklaringen heeft afgegeven omdat het eigen vermogen van de ondernemingen negatief was en de bank voor het te verstrekken krediet een garantie eiste. In de verklaring is onder meer opgenomen dat de bank minstens drie weken tevoren op de hoogte wordt gesteld van mogelijke wijzigingen in of overdracht van de participaties en dat de beschikbaar gestelde middelen worden ingezet voor betaling van verbintenissen jegens de bank. De belastingdienst (verweerster) beschouwt de door verzoekster verstrekte garanties als ‘handelsrelaties’ in de zin van DUI recht en dat verzoeksters inkomsten daarom met (fictieve) garantievergoedingen moesten worden verhoogd. Verzoeksters bezwaar wordt ongegrond verklaard. De zaak ligt nu bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt schending van EUrecht, zij ziet ongelijke behandeling van binnenlandse (inkomsten worden niet fictief verhoogd) en buitenlandse feitelijke situaties. Zij verwijst naar arrest in C-311/08 waarin het HvJEU aangaf dat ook commerciële (d.w.z. niet-fiscale) redenen voor transacties als onderhavige mogelijk moeten zijn zonder dat de winst wordt gecorrigeerd. Zij stelt dat de verklaringen louter ter ondersteuning van de verhoging van het eigen vermogen worden verstrekt. Verweerster leest die tekst anders en stelt dat de belastingplichtige in het DUI recht mogelijkheid heeft om de redelijkheid van een (commerciële) transactie te bewijzen.
De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Rheinland-Pfalz) stelt vast dat verweerster volgens de DUI regeling de juiste beslissing heeft genomen. De regeling houdt rekening met participaties van ten minste 25% waardoor een zekere invloed mogelijk wordt. Het gaat in deze zaak zelfs om 100% participaties. De correctie valt dan ook op grond van het DUI recht binnen de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging. Maar hij twijfelt over de verenigbaarheid van de regeling met EUrecht gezien het oordeel van het HvJEU in C-311/08 met betrekking tot de in zijn ogen commerciële reden voor de participatieverklaringen van verzoekster. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Verzet artikel 49 VWEU juncto artikel 54 VWEU (voorheen artikel 43 EG juncto artikel 48 EG) zich tegen een regeling van een lidstaat volgens welke de inkomsten van een ingezeten [Or. 2] belastingplichtige uit de handelsrelaties met een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap waarin hij rechtstreeks of indirect een deelneming van ten minste 25% bezit en waarmee hij voorwaarden is overeengekomen die afwijken van de voorwaarden die onafhankelijke derden zouden zijn overeengekomen onder dezelfde of vergelijkbare omstandigheden, moeten worden vastgesteld alsof zij waren verkregen onder tussen onafhankelijke derden overeengekomen voorwaarden, wanneer een dergelijke correctie niet wordt toegepast voor inkomsten uit handelsrelaties met een ingezeten vennootschap en in deze regeling niet is voorzien in de mogelijkheid voor de ingezeten belastingplichtige om te bewijzen dat de voorwaarden zijn overeengekomen om commerciële redenen die voortvloeien uit zijn aandeelhoudersband met de in de andere lidstaat gevestigde vennootschap?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-311/08 SGI; C-686/13 X;
Specifiek beleidsterrein: FIN