C-384/17 Link Logistik N&N
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 23 augustus 2017 Schriftelijke opmerkingen: 09 oktober 2017 Trefwoorden: proportionaliteit; rechtstreekse werking; vrachtverkeer Onderwerp: - Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen [zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011] (hierna: richtlijn). Feiten: Op 29-10-2015 reed een vrachtvoertuig (categorie J4) van verzoeker (Dooel Uvoz-Izvoz Skopje Link Logistic N&N) om 19.34 uur op een tolweg zonder de desbetreffende trajectafhankelijke tol te hebben betaald. Om 19.52 uur betaalde verzoeker ten dele achteraf 19.573,- HUF tolgeld voor het gehele door het voertuig af te leggen toltraject door uit eigen beweging een trajectticket te kopen, waarna de reis op de tolweg werd voortgezet. De hoofdcommissaris constateerde in zijn besluit van 15-01-2016 dat op de plaats en het tijdstip en in de richting als hiervoor genoemd, verzoekers voertuig op de weg had gereden zonder tol te hebben betaald en zich daarmee schuldig had gemaakt aan een overtreding van de wet betreffende de trajectafhankelijke tol voor het gebruik van snelwegen, autowegen en hoofdwegen (hierna: wet 2013). Verzoeker kreeg een bestuurlijke boete van 165.000,- HUF op basis van regeringsbesluit 410/2007. Verzoeker tekende bezwaar in bij verweerder (Budapest Rendőrfőkapitánya). Verweerder handhaafde het besluit van de hoofdcommissaris. Verzoeker is in beroep gegaan bij de bestuursrechter, stellende dat de Hongaarse regeling zich niet verdraagt met het Unierecht. Zij betoogt dat de boete buitensporig hoog is, en is het er niet mee eens dat zij een boete moet betalen die even hoog is als de boete die wordt opgelegd als er helemaal geen trajectticket gekocht is. Het Hof heeft in zijn arrest in de gevoegde zaken C-497/15 en C-498/15, het proportionaliteitsvereiste van artikel 9 bis van de richtlijn uitgelegd en in dit verband vastgesteld dat de in de Hongaarse regeling vastgelegde hoogte van de sancties niet voldoet aan dat vereiste. Overweging: Volgens de verwijzende rechter is bij het proportionaliteitsvereiste geen sprake van een rechtstreeks toepasselijke bepaling van de richtlijn, aangezien uit die richtlijn niet blijkt waaraan de sanctie evenredig moet zijn en aangezien de nationale wetgever criteria ter waarborging van de proportionaliteit dient uit te werken en hierbij de door het Hof omschreven criteria in acht moet nemen. Prejudiciële vragen: 1) Is bij het proportionaliteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 9 bis van richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 22 maart 2017 in de gevoegde zaken C-497/15 en C-498/15, Euro-Team en Spirál-Gép (EU:C:2017:229), sprake van een rechtstreeks toepasselijke bepaling van die richtlijn? 2) Voor het geval dat bij het proportionaliteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 9 bis van richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 22 maart 2017 in de gevoegde zaken C-497/15 en C-498/15, Euro-Team en Spirál-Gép (EU:C:2017:229), geen sprake is van een rechtstreeks toepasselijke bepaling van die richtlijn: Behelst de uitlegging van het nationale recht conform het Unierecht voor de nationale rechter en overheid dan de mogelijkheid en verplichting om, zonder tussenkomst van de nationale wetgever, de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde Hongaarse regeling aan te vullen met de materiële criteria van het proportionaliteitsvereiste zoals die zijn omschreven in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 maart 2017 in de gevoegde zaken C-497/15 en C-498/15, Euro-Team en Spirál-Gép (EU:C:2017:229)? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: gevoegde zaken Euro-Team en Spirál-Gép C-497/15 en C-498/15. Specifiek beleidsterrein: VenJ; IenM