C-385/21 Zenith Media Communications

Contentverzamelaar

C-385/21 Zenith Media Communications

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     9 oktober 2021

Trefwoorden : kartelverbod; inbreuk; geldboete; berekening omzet

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de Europese Unie;

•          Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

•          Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag

•          Richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd.

Feiten:

Tussen 26 maart 2012 en 17 oktober 2012 hebben meerdere ondernemingen, waaronder Zenith Media, één enkele voortdurende inbreuk gemaakt op het kartelverbod (artikel 101, lid 1, VWEU). De Roemeense Raad voor de Mededinging (hierna: Mededingingsraad) heeft vanwege die inbreuk een geldboete aan Zenith Media opgelegd. De geldboete is vastgesteld als een percentage van de omzet van Zenith Media. Zenith Media is echter van mening dat de Mededingingsraad bij de vaststelling van de geldboete geen rekening heeft gehouden met de wettelijke bepalingen en de rechtspraak inzake de berekening van de omzet van tussenpersonen. Volgens die Roemeense wettelijke bepalingen vormen de bedragen die een entiteit voor rekening van derden ontvangt, geen inkomsten van die entiteit. Zenith Media heeft echter zowel de aan haar toekomende provisies als de voor rekening van derden ontvangen bedragen als inkomsten geboekt. Zenith Media stelde dat de Mededingingsraad bij de berekening van de geldboete alleen rekening had moeten houden met de werkelijke inkomsten (d.w.z. alleen de provisies) bij de berekening van de omzet. De zaak is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste rechterlijke instantie van Roemenië (verwijzende rechter).

Overweging:

De beslechting van het geschil hangt onder meer af van de uitlegging van het evenredigheidsbeginsel.

Op grond van dit beginsel moet de geldboete worden berekend op basis van een omzet die de werkelijke economische situatie van de onderneming weergeeft in het tijdvak waarin de mededingingsinbreuk is begaan. De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of een mededingingsautoriteit van een lidstaat (zoals de Mededingingsraad) op grond van het evenredigheidsbeginsel verplicht kan zijn om de boekhoudkundige registratie van de inkomsten van de vennootschap (zoals Zenith) te controleren. Deze controle zou dan moeten plaatsvinden voordat er een boete wordt opgelegd. Of is de mededingingsautoriteit van een lidstaat gebonden aan het boekhoudkundige overzicht dat door de vennootschap is opgesteld en waarvoor die vennootschap ook verantwoordelijk is? Verder vraagt de verwijzende rechter aan het EU-Hof of het EU-recht zich ertegen verzet dat de mededingingsautoriteit van een lidstaat de hoogte van een boete relateert aan de omzet die is opgenomen in een winst- en verliesrekening, waarin de bedragen zijn opgenomen die aan eindklanten zijn doorberekend over diensten waarvoor is bemiddeld bij de inkoop van advertentieruimte, in plaats van uitsluitend de provisies over de bemiddeling.

 

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 4, lid 3, VEU en artikel 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat:

1) zij de mededingingsautoriteit van een lidstaat verplichten om de nationale regel betreffende het opleggen van boetes uit te leggen overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat moet worden nagegaan of de totale omzet blijkens de winst- en verliesrekening in het boekhoudkundige overzicht over het voorgaande boekjaar een getrouwe weergave vormt van de financieeleconomische transacties, in overeenstemming met de economische werkelijkheid?

2) zij in het licht van het evenredigheidsbeginsel in de weg staan aan een praktijk van de mededingingsautoriteit van die lidstaat om de hoogte van een boete te relateren aan de omzet blijkens de winst- en verliesrekening in het boekhoudkundige overzicht over het voorgaande boekjaar, waarin de bedragen zijn opgenomen die aan eindklanten zijn doorberekend over diensten waarvoor is bemiddeld bij de inkoop van advertentieruimte, in plaats van uitsluitend de provisies over de bemiddeling?

3) zij in de weg staan aan de uitlegging van een nationale rechtsregel in die zin dat de beboete onderneming verantwoordelijk is voor de juiste registratie en de getrouwe weergave van de financieel-economische transacties in de boekhouding in overeenstemming met de economische werkelijkheid, en dat de mededingingsautoriteit van de lidstaat gebonden is door de wijze waarop de beboete onderneming deze verplichting nakomt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-429/07, C-360/09, C-227/14, T-82/13, C-132/19

Specifiek beleidsterrein: EZK