C-386/14 Groupe Steria
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 29 september 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 14 oktober 2014 Schriftelijke opmerkingen: 14 november 2014 Trefwoorden: belastingen (dividend); fiscale eenheid (moeder/dochterproblematiek); recht vrije vestiging
Onderwerp - VWEU artikel 49 en 54 recht vrije vestiging; - Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (Pb L 225 van 20.8.1990)
Verzoekster is de moederonderneming van een fiscale eenheid in de zin van de FRA wetgeving. Zij vraagt de belastingdienst tevergeefs een deel van de door haar tussen 2005 en 2008 betaalde vennootschapsbelasting (en aanvullende belastingen) terug, maar dit verzoek wordt afgewezen, evenals het door verzoekster bij de Admin Rb van Montreuil ingestelde beroep tegen die beslissing. Verzoekster, zich beroepend op het arrest C-337/08, is van mening dat het verschil in behandeling tussen een in FRA en in een andere EULS gevestigde dochtermaatschappij een verboden beperking van de vrijheid van vestiging vormt die niet kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Verweerder (MinEZ/FIN) stelt dat de fiscale behandeling niet aan het land van vestiging van de dochter gebonden is maar afhankelijk is van de vraag of sprake is van een fiscale eenheid. Het verlenen van voordelen aan buitenlandse vennootschappen die niet tot de fiscale eenheid behoren zou discriminatie opleveren.
Voor de verwijzende FRA rechter (Admin Hof van Beroep Versailles) hangt de beoordeling van de kwestie af van nadere uitleg van artikel 49 VWEU, betreffende de vrijheid van vestiging. Hij formuleert de vraag voor het HvJEU als volgt: “Moet artikel 43 EG, thans artikel 49 VWEU, betreffende de vrijheid van vestiging, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de Franse fiscale-integratieregeling een moederonderneming in een fiscale eenheid de neutralisering van de re-integratie van het aandeel voor kosten en lasten verleent, dat forfaitair is vastgesteld op 5 % van het netto-bedrag van de alleen van de ingezeten vennootschappen in de fiscale eenheid ontvangen dividenduitkeringen, terwijl deze regeling haar een dergelijk recht weigert voor de dividenduitkeringen van haar in een andere lidstaat gevestigde dochters, die als ingezetenen objectief in aanmerking waren gekomen om te opteren voor de integratieregeling?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-337/08 X Holding (NL) Specifiek beleidsterrein: FIN