C-387/15 en C-388/15 Orleans ea
Gevoegde prejudiciële hofzaken
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik op C-387/15 en C-388/15 voor de volldige dossiers van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 8 oktober 2015 Concept schriftelijke opmerkingen: 24 oktober 2015 Schriftelijke opmerkingen: 24 november 2015 Trefwoorden: ruimtelijke ordening; milieu-effect beoordeling (MER); habitatRL; Natura 2000 (Speciale Beschermingszone – SBZ) Onderwerp - Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (‘Habitatrichtlijn’) - Richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009 'inzake het behoud van de vogelstand' (‘Vogelrichtlijn’)
Verzoekers in deze gevoegde zaken zijn inwoners van het dorp Doel dat dreigt te worden opgeofferd aan de uitbreiding van het Zeehavengebied Antwerpen. Er is een proces in gang gezet ter bescherming van de Schelderiviermonding tegen overstromingen waarvoor maatregelen zijn bedacht als GOG’s (gecontroleerde overstromingsgebieden) en GGG's (gecontroleerd gereduceerd getijdengebied) waarbij eveneens de Hedwigepolder is betrokken. De plan-MER hiervoor is in mei/juni 2006 ter inzage gelegd en gezien het grensoverschrijdend effect ook bij de NLaut bezorgd. In 2009 wordt de plan-MER goedgekeurd. Benadrukt wordt dat het plan een streefbeeld betreft (het MMHA = maatschappelijk meest haalbare alternatief) van de situatie in 2030. Verzoekers komen op tegen de besluiten van het Vlaams Gewest (verweerder) met betrekking tot de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP). Het planningsproces voor het uitbreidingsgebied loopt sinds 2005 en het gaat onder meer gepaard met onteigening en bestemmingswijziging van ‘woongebied’ naar ‘gebied voor waterweg’ waardoor wonen niet meer mogelijk is. Bij één van de verzoekers komen (in plaats van weilanden) zeehavengerelateerde bedrijven op 20 meter afstand van zijn voordeur met gezien de 24/7 bedrijvigheid grote gevolgen voor de luchtkwaliteit. Bij een andere verzoeker gaat het om plaatsing van hoogspanningsmasten achter de woning (in plaats van onbelemmerd uitzicht op de polder). Kortom: verzoekers komen op tegen het verdwijnen van de geplande leefbaarheidsbuffer waardoor zij worden blootgesteld aan sterk verminderd woongenot (vervuiling, lawaai, uitzichtbederf). Zij stellen ook schending van zowel de Habitat- als de VogelRL door het opofferen (aan het uitbreidingsgebied) van een Speciale beschermingszone (de SBZ Putten Weiden) en wijzen daarbij op arrest Briels en het ontbreken van het verplichte advies van de EURCIE, aangezien het volgens verzoekers hier gaat om gebieden ‘met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort’. Verwijzend naar arrest Briels stellen zij dat in de MER geen rekening mag worden gehouden met compenserende maatregelen. Verweerder is echter van oordeel dat de vergelijking met de situatie die aanleiding heeft gegeven tot dat arrest niet opgaat.
De verwijzende BEL rechter (RvS) wijst afhandeling in kort geding van de zaak af omdat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan; kort door de bocht gezegd de schade heeft zich nog niet gerealiseerd en dan kan het altijd nog. Voor behandeling ten gronde stelt hij het HvJEU in beide zaken de volgende vraag: "Het gewestelijk RUP bevat stedenbouwkundige voorschriften waarin verordenend wordt vastgesteld dat de ontwikkeling van gebieden (meer bepaald voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, voor logistiek park, voor waterweginfrastructuur en voor verkeers- en vervoersinfrastructuur) waarin zich natuurwaarden (areaal van een natuurlijk habitattype of leefgebied van een soort waarvoor de betrokken speciale beschermingszone is aangewezen) bevinden die een bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones, pas mogelijk is na de inrichting van duurzaam leefgebied in natuurkerngebieden (aangeduid binnen natura 2000-gebied) en na een beslissing van de Vlaamse regering met voorafgaand advies van de Vlaamse administratie bevoegd voor het natuurbehoud - die deel dient uit te maken van een aanvraag voor het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning met het oog op de realisatie van de voormelde bestemmingen - dat de duurzame inrichting van de natuurkerngebieden geslaagd is. Kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften met de erin vooropgestelde positieve ontwikkelingen van het natuurkerngebied, in aanmerking worden genomen bij het in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn bedoelde bepalen van de mogelijke significante gevolgen en/of het maken van een passende beoordeling, of kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften slechts als compenserende maatregelen' in de zin van het vierde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn?" Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-127/02 Waddenvereniging en Vogelbeschermingsvereniging; C-258/11 Sweetman; C-521/12 Briels Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ