C-388/14 Timac Agro Deutschland
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage recht voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 30 september 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 16 oktober 2014 Schriftelijke opmerkingen: 16 november 2014 Trefwoorden: belastingen; fiscale eenheid (moeder/dochterproblematiek); recht vrije vestiging; Verdrag DUI/OOS ter vermijding dubbele belastingheffing
Onderwerp - Verdrag tussen de Republiek Oostenrijk en de Bondsrepubliek Duitsland ter vermijding van dubbele belasting op het gebied van inkomsten- en vermogens-belasting van 24 augustus 2000; - VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging); - Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat.
Verzoekster is een DUI kapitaalvennootschap en onderdeel van een FRA concern. Sinds oktober 1997 had zij een vaste inrichting in OOS die in augustus 2005 is verkocht aan Timac Agro Düngemittelproduktions- und Handels-GmbH in Wenen, een bedrijf dat tot hetzelfde FRA concern behoort. Het voorwerp van de koopovereenkomst bestond in het bijzonder uit de inventaris. Het klantenbestand is verkocht voor € 1 aangezien de klanten reeds tot het klantenbestand van de verwervende vennootschap behoorden. Het verlies van deze verkoop wordt door verzoekster verrekend. Na een belastingcontrole (in 2005) draait verweerder (Finanzamt) deze aftrek echter op grond van geldend DUI recht terug. Verzoekster start daarover een procedure waarin de vraag wordt gesteld of verweerder, gelet op de intragroepsoverdracht in 2005, rekening had moeten houden met het door verzoekster eerder geleden verlies.
De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Köln) oordeelt dat op grond van geldend nationaal recht de latere bijtelling terecht heeft plaatsgevonden. Maar hij vraagt zich af of deze regeling verenigbaar is met het Unierecht, met name of sprake is van een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van vestiging. Hij legt de volgende twee vragen voor aan het HvJEU: 1) Moet artikel 49 VWEU (artikel 43 EG) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling zoals die van § 52, lid 3, van het Einkommensteuergesetz (Duitse wet op de inkomstenbelasting), voor zover daarin wordt bepaald dat de reden van het feit dat belastingverlagende verliezen van een buitenlandse vaste inrichting die vroeger zijn afgetrokken, weer worden bijgeteld, de overdracht is van deze vaste inrichting aan een andere kapitaalvennootschap die tot hetzelfde concern als de verkoper behoort, en niet het behalen van winst? 2) Moet artikel 49 VWEU (artikel 43 EG) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling zoals die van artikel 23, lid 1, sub a, van de overeenkomst inzake dubbele belasting tussen Duitsland en Oostenrijk, op basis waarvan inkomsten uit Oostenrijk worden uitgesloten van de heffingsgrondslag van de Duitse belasting indien deze inkomsten in Oostenrijk kunnen worden belast, wanneer het door een Oostenrijkse vaste inrichting van een Duitse kapitaalvennootschap geleden verlies niet meer in Oostenrijk kan worden verrekend omdat de vaste inrichting is overgedragen aan een Oostenrijkse kapitaalvennootschap die tot hetzelfde concern behoort als de Duitse kapitaalvennootschap?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-406/03 Marks & Spencer; C-446/04 Test Claimants; C-231/05 Oy Esab; C-298/05 Columbus; C-157/07 KR Wannsee; C-414/06 Lidl Belgium; C-322/11 K; C-48/13 Nordea Specifiek beleidsterrein: FIN