C-388/23 Golden Omega

Contentverzamelaar

C-388/23 Golden Omega

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 22 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     8 oktober 2023

Trefwoorden: indeling van visolie in de gecombineerde nomenclatuur

Onderwerp:

•            Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1661 van De Commissie van 24 september 2019 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur.

Feiten:

Eiseres (Golden Omega S.A.) verkoopt fracties van visolie in de vorm van ethyl-esters. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het product onder post 1516 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) dient te worden ingedeeld. Verweerder (belastingdienst) stelt dat het product onder post 2106 van de GN dient te worden ingedeeld. Verweerder heeft aan eiseres een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven met het kenmerk NL BTI 20 19-0785. De BTI is afgegeven voor een product met de handelsbenaming “Fish Oil EE 1050”. Verweerder heeft het product in de GN ingedeeld onder GN-code 2106 90 92. Verweerder heeft het bezwaar dat tegen de BTI is gericht afgewezen en de BTI gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter ziet zich gesteld voor de vraag onder welke post (onderverdeling) van de GN het door eiseres ingevoerde product moeten worden ingedeeld, meer specifiek of de met ethanol veresterde visolie moet worden ingedeeld onder post 1516, dan wel onder post 2106. Ook is een indelingsverordening vastgesteld, het gaat om Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1661, hierin is een omschrijving van GN-code 1506 en 2106 opgenomen, de verwijzende rechter vraagt zich echter af of deze geldig is.

In de indelingsverordening is vermeld dat indeling onder post 1516 uitgesloten is omdat het product voornamelijk bestaat uit ethylesters die worden verkregen door verestering van vetzuren met ethanol en niet met glycerol. De mate van bewerking is daarom hoger dan wat onder post 1516 is toegestaan. In dat verband wordt verwezen naar GS-toelichting op post 1516, onder B, punt 2. Bovendien wordt in de toelichting verwezen naar de GS-toelichting op hoofdstuk 15, algemene opmerkingen, deel A, tweede alinea, waaruit zou volgen dat ethylesters van vetzuren geen dierlijke of plantaardige vetten en oliën zijn.

De rechtbank stelt vast dat in de GS-toelichting op post 1516, onder B, punt 2, waarnaar wordt verwezen bij de beschrijving van de begrippen ‘ Re-esterified fats and oils (also called esterified fats and oils)’ slechts de mogelijkheid van verbinding met glycerol is vermeld. Daarmee wordt naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet zonder meer uitgesloten dat ook de verbinding met ethanol onder de daar beschreven begrippen kan worden begrepen. Voor zover de motivering in de derde kolom inhoudt dat de mate van bewerking die het product heeft ondergaan hoger is dan wat onder post 1516 is toegestaan, omdat onder die post alleen opnieuw veresterde triglyceriden vallen, is voor de rechtbank niet inzichtelijk waarom verbinding met glycerol wordt beschouwd als een minder vergaande bewerking dan de verbinding met ethanol. Het is mogelijk dat dit scheikundig een gegeven is, maar omdat post 1516 de bewerking ‘verestering’ vermeldt, zonder dat onderscheid wordt gemaakt met welke stof/alcohol wordt veresterd, is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank verdedigbaar dat ook verestering met ethanol onder deze GN-post wordt begrepen. Voor de vermelding in de GS-toelichting op hoofdstuk 15 dat ethylesters van vetzuren geen dierlijke vetten zijn geldt hetzelfde. Het is mogelijk dat zulks scheikundig een gegeven is, maar daaruit volgt voor de rechtbank niet zonder meer dat ethyl-esters niet onder deze post moeten worden ingedeeld.

Prejudiciële vragen:

1. Moet GN post 1516 aldus worden uitgelegd dat daarin beperkingen moeten worden gelezen die betrekking hebben op de wijze waarop en de stof waarmee een dierlijke olie veresterd wordt en zo ja, waarin zijn die beperkingen gelegen?

2. Dient, om onder post 1516 te vallen, een dierlijke olie als visolie te zijn veresterd met glycerol?

3. Dient een dierlijke olie als visolie, die is veresterd met ethanol te worden uitgesloten van indeling onder post 1516?

4. Is voor de beantwoording van voorgaande vragen van belang om te beoordelen in welke mate het product de in post 1516 genoemde bewerkingen heeft ondergaan en zo ja, aan de hand van welke criteria dient deze beoordeling plaats te vinden?

5. Heeft de beantwoording van de voorgaande vragen consequenties voor de geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/1661 van de Commissie van 24 september 2019 en zo ja, welke?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Siemens Nixdorf, C-l 1/93; Techex, C-382/95.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC