C-39/23 Keva e.a.  

Contentverzamelaar

C-39/23 Keva e.a.  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    7 mei 2023

Trefwoorden: pensioeninstellingen, bronbelasting, bedrijfspensioenverzekeringen

Onderwerp: Artikelen 63 tot en met 66 VWEU

Feiten:

In Finland is de bedrijfspensioenverzekering bij wet geregeld en ook verplicht. In het kader van het Finse bedrijfspensioenstelsel betaalt de werkgever voor de werknemer bijdragen aan een pensioeninstelling. Bij de geschillen in het hoofdgeding zijn drie pensioeninstellingen van dit pensioenstelsel betrokken: KEVA, Landskapet Ålands pensionsfond en Kyrkans Centralfond, die elk fondsen beheren of hebben beheerd in het kader van de wettelijke regeling voor bedrijfspensioenverzekeringen. Tussen 2003 en 2016 hebben de drie Finse pensioeninstellingen dividenden van Zweedse vennootschappen ontvangen, waarover in Zweden bronbelasting werd geheven. Aangezien de dividenden niet werden belast bij de pensioeninstellingen in Finland, kon de Zweedse bronbelasting niet overeenkomstig het Noordse belastingverdrag worden afgetrokken. De pensioeninstellingen hebben het Skatteverk (Zweedse belastingdienst) verzocht om teruggaaf van de Zweedse bronbelasting vermeerderd met rente. Volgens de pensioeninstellingen is de inhouding door Zweden van bronbelasting op dividenden van Zweedse oorsprong ten gunste van Finse publiekrechtelijke pensioeninstellingen in strijd met het in artikel 63 VWEU neergelegde beginsel van het vrije verkeer van kapitaal. De Finse publiekrechtelijke pensioeninstellingen moeten worden vergeleken met de Zweedse AP-fondsen. Aangezien de Finse pensioeninstellingen zijn vrijgesteld van Finse inkomstenbelasting, kunnen zij in Finland geen Zweedse bronbelasting aftrekken.

Overweging:

Het Hof heeft in haar rechtspraak nog niet verduidelijkt of artikel 63 VWEU eraan in de weg staat dat dividenden die een binnenlandse vennootschap aan een buitenlandse openbare pensioeninstelling uitkeert, aan bronbelasting worden onderworpen wanneer de overeenkomstige dividenden niet worden belast als zij de eigen staat toekomen via zijn algemene pensioenfondsen. Zoals de Zweedse regering heeft opgemerkt, kan evenwel ook worden aangevoerd dat in het Unierecht geen gemeenschappelijke verplichting voor de lidstaten is opgenomen om bij te dragen aan de financiering van elkaars socialezekerheidsstelsel. Gevallen van buitenlandse openbare pensioeninstellingen die de facto dezelfde taak kunnen hebben als de AP-fondsen in het Zweedse socialezekerheidsstelsel, zijn niet voorhanden. Bijgevolg kan een buitenlandse openbare pensioeninstelling zich nooit in een situatie bevinden die objectief vergelijkbaar is met die van de Zweedse staat en zijn AP-fondsen. Indien de benadering van de Zweedse regering niet wordt gevolgd, rijst de vraag wat in dat geval vereist zou zijn om te kunnen spreken van vergelijkbare situaties. De Commissie wijst er dienaangaande op dat openbare pensioeninstellingen van andere lidstaten minder gunstig worden behandeld, ongeacht hun activiteiten en doelstellingen of de wijze waarop zij zijn gereglementeerd, georganiseerd en gefinancierd. Dit kan aldus worden begrepen dat volgens de Commissie met dit soort factoren rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of het om vergelijkbare situaties gaat. De vraag is ook of de vergelijking moet worden gemaakt met de Zweedse staat als zodanig, dan wel alleen met de AP-fondsen zelf. Is het voor de beoordeling van dit individuele geval bijvoorbeeld van belang dat de Finse pensioeninstellingen ook bepaalde andere taken vervullen dan de Zweedse AP-fondsen?

Prejudiciële vragen:

Vraag 1: Vormt het feit dat door binnenlandse vennootschappen aan buitenlandse openbare pensioeninstellingen uitgekeerde dividenden aan een bronbelasting worden onderworpen, terwijl de overeenkomstige dividenden niet worden belast indien zij de eigen staat toekomen via zijn algemene pensioenfondsen, een dermate negatief verschil in behandeling dat het een in beginsel door artikel 63 VWEU verboden beperking van het vrije verkeer van kapitaal inhoudt?

Vraag 2: Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, wat zijn dan de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of een buitenlandse openbare pensioeninstelling zich in een situatie bevindt die objectief vergelijkbaar is met die van de eigen staat en zijn algemene pensioenfondsen?

Vraag 3: Kan een eventuele beperking worden geacht te zijn gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Pensioenfonds Metaal en Techniek (C-252/14)

Specifiek beleidsterrein: SZW, EZK

Gerelateerde documenten