C-391/15 Marina del Mediterráneo ea

Contentverzamelaar

C-391/15 Marina del Mediterráneo ea

Prejudiciële hofzaak

ZIe bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   28 oktober 2015
Trefwoorden: overheidsopdrachten; toegang tot de rechter; rechtstreekse werking

Onderwerp
Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken

Verzoekster is een tijdelijke vereniging van ondernemingen (UTE) die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van 03-05-2011 van de aanbestedingscommissie betreffende de toelating van een inschrijver tot de procedure tot gunning van de concessieovereenkomst voor openbare werken, de uitbreiding van de haven van Marbella. Voor dit project is een aparte aanbestedende dienst ingesteld binnen Min Openbare Werken en Huisvesting van de deelregering van Andalusië. Verzoekster is van mening dat een andere UTE, bestaande uit de gemeente Marbella, het gemeentelijke havenbedrijf van Marbella en de handelsonderneming Nasir Bin Abdullah and Sons, S.L. niet als inschrijver mocht worden toegelaten omdat twee van de drie deelnemers aan deze UTE geen ondernemingen zijn maar openbare bestuurders, en dat financiële draagkracht ontbreekt. Zij stellen schending van de vrije mededinging en gelijkheid van inschrijvers. De DG van het Havenbedrijf heeft het beroep van verzoekster afgewezen en verwezen naar arrest C-305/08 CoNISma waarin het begrip ‘ondernemer’ door het HvJEU ruim wordt uitgelegd: die hoedanigheid kan ook worden verleend aan alle (combinaties van) openbare lichamen die diensten op de markt aanbieden, ook al streven zij hoofdzakelijk andere doelstellingen dan winst na en hebben zij geen vaste bedrijfsstructuur die het hun mogelijk maakt op een regelmatige basis op de markt aanwezig te zijn. Hierdoor wordt juist meer mededinging mogelijk. Tegen dat besluit gaat verzoekster in beroep bij de verwijzende rechter. Verweersters stellen de niet-ontvankelijkheid van het beroep op grond van nationale regelgeving die bepaalt dat zuivere voorbereidingsbesluiten, die geen rechtstreekse of indirecte beslissing over de gunning inhouden, de voortzetting van de procedure niet beletten, het voeren van verweer niet onmogelijk maken en rechten of legitieme belangen niet onherstelbaar schaden, uitdrukkelijk van beroep zijn uitgesloten.

De verwijzende SPA rechter (Hoogste rechter Andalucia) constateert dat in RL 89/665 het voorwerp van het bijzonder beroep inzake overheidsopdrachten ruim wordt opgevat, zonder dat uitdrukkelijke beperkingen worden gesteld, zoals ook bevestigd door jurisprudentie van het HvJEU. Uit de aangehaalde arresten blijkt dat het voor beroep vatbaar besluit ruim moet worden uitgelegd, en dat het bijzonder beroep inzake overheidsopdrachten moet kunnen worden ingesteld tegen ieder besluit waarvan wordt gesteld dat het inbreuk maakt op de voorschriften inzake aanbestedingsprocedures. Hij acht het noodzakelijk dat het HvJEU nadere uitleg geeft over de draagwijdte van het begrip ‘voor beroep vatbaar besluit’ in het kader van het bijzonder beroep inzake overheidsopdrachten en legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Moeten de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 89/665 in het licht van de beginselen van loyale samenwerking en nuttige werking van de richtlijnen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 310, lid 2, van Ley nr. 30/2007 van 30 oktober 2007 inzake overheidsopdrachten (thans artikel 40, lid 2, van Real Decreto Legislativo nr. 3/2011 houdende goedkeuring van de gecodificeerde tekst van de wet inzake overheidsopdrachten), voor zover volgens deze bepaling het bijzonder beroep inzake overheidsopdrachten niet kan worden ingesteld tegen voorbereidingsbesluiten van de aanbestedende dienst, zoals het besluit tot aanvaarding van een offerte van een inschrijver van wie wordt gesteld dat hij, anders dan in het nationale recht en het Unierecht is voorgeschreven, niet het bewijs heeft geleverd van zijn technische bekwaamheid en economische draagkracht?
2) Zo ja, hebben de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 89/665 directe werking?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-26/03 Stadt Halle et Lochau; C-15/04 Koppensteiner; C-241/06 Lämmerzahl; C-305/08 CoNISma;
Specifiek beleidsterrein: EZ en BZK

Gerelateerde documenten