C-393/21 Lufthansa Technik AERO Alzey
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 19 augustus 2021Schriftelijke opmerkingen: 5 oktober 2021
Trefwoorden : Europese executoriale titel; tenuitvoerlegging; begrip ‘buitengewone omstandigheden’;
Onderwerp:
- Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen;
- Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
Feiten:
Een in Litouwen werkzame gerechtsdeurwaarder legt een beslissing van een Duitse rechter ten uitvoer. Op basis daarvan zijn een executoriale titel en een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel afgegeven in verband met de invordering van een schuld. De schuldenaar heeft de Duitse rechter in tweede aanleg verzocht om intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel, en om de beëindiging van de tenuitvoerlegging. Dit omdat het bewijs van waarmerking onterecht was afgegeven nu de processtukken van de Duitse rechter in eerste aanleg niet naar behoren aan haar waren betekend. Hierdoor had zij de termijn voor het indienen van hoger beroep niet gehaald. De Duitse rechter in tweede aanleg heeft besloten dat de tenuitvoerlegging van de executoriale titel zou worden opgeschort bij betaling van een borgsom. Vervolgens heeft de schuldenaar de gerechtsdeurwaarder verzocht om de tenuitvoerleggingsprocedure in Litouwen op te schorten tot de Duitse rechter een definitieve procedurele beslissing heeft gegeven over zijn vordering. De gerechtsdeurwaarder heeft deze opschorting geweigerd omdat het Litouwse recht niet de procedurele mogelijkheid biedt om de tenuitvoerlegging van een definitieve beslissing op te schorten op de grond dat bij een rechter in de lidstaat van oorsprong vorderingen tot intrekking zijn ingesteld. Schuldenaar heeft beroep ingesteld tegen deze weigering, dat in eerste aanleg werd afgewezen en in tweede aanleg is toegewezen. Deze laatste rechter heeft bepaald dat de tenuitvoerleggingsprocedure moest worden opgeschort totdat alle vorderingen waren getoetst bij definitieve beslissing van de bevoegde Duitse rechter. Lufthansa Technik, de partij die om tenuitvoerlegging heeft verzocht, heeft tegen de toewijzing van de vordering tot opschorting cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
De verwijzende rechter merkt op dat er sprake is van een bevoegdheidsverdeling tussen de rechterlijke instanties van de lidstaat van oorsprong en de lidstaat van tenuitvoerlegging. In dit kader wenst hij te vernemen wat de verhouding is tussen de gerechtelijke procedure die plaatsvindt in de lidstaat waar de Europese executoriale titel is afgegeven en die betrekking heeft op de beslissing op basis waarvan die titel is afgegeven, en de tenuitvoerleggingsprocedure in de lidstaat waar tenuitvoerleggingsmaatregelen op grond van de Europese executoriale titel worden genomen. Hierover bestaat nog geen rechtspraak van het Hof. Daarnaast bestaat er nog geen rechtspraak van het Hof over de uitlegging van art. 23 van verordening 805/2004 en wenst de verwijzende rechter te vernemen hoe groot de omvang is van de beoordelingsbevoegdheid die deze bepaling volgens hem biedt. Van belang in deze zaak is met name de uitleg van art. 23, onder c, van verordening 805/2004. De verwijzende rechter wenst te vernemen hoe hij de term ‘buitengewone omstandigheden’ uit die bepaling moet beoordelen. Ook wil hij, om na te gaan of sprake is van ‘buitengewone omstandigheden’ en met het oog op de bewijslastverdeling, weten wat de omvang moet zijn van de toetsing van het rechtsmiddel door het gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging. Hij vraagt zich daarnaast af of de verschillende maatregelen die worden genoemd in art. 23 van verordening 805/2004 tezamen kunnen worden toegepast. Tot slot wil hij nog weten of de regeling van art. 36, lid 1, van verordening 1215/2012 geldt voor een beslissing over de uitvoerbaarheid, of dat een mechanisme als dat van art. 44, lid 2, van die verordening moet worden toegepast.
Prejudiciële vragen:
1) Op welke wijze dient de term „buitengewone omstandigheden” in artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 te worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen van verordening nr. 805/2004, waaronder de doelstelling om de tenuitvoerlegging van beslissingen van lidstaten sneller en eenvoudiger te maken en om het recht op een eerlijk proces doeltreffend te waarborgen? Welke beoordelingsbevoegdheid hebben de bevoegde instanties van de lidstaat van tenuitvoerlegging bij de uitlegging van de term „buitengewone omstandigheden”?
2) Dienen omstandigheden, zoals in casu aan de orde, die verband houden met een gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong waarbij uitspraak wordt gedaan over de vernietiging van de beslissing op grond waarvan een Europese executoriale titel is afgegeven, als relevant te worden beschouwd bij de totstandkoming van de beslissing over de toepassing van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004? Aan de hand van welke criteria dienen de beroepsprocedures in de lidstaat van oorsprong te worden beoordeeld en in hoeverre dienen de bevoegde instanties van de lidstaat van tenuitvoerlegging de in de lidstaat van oorsprong lopende procedure in aanmerking te nemen?
3) Welk onderwerp moet worden beoordeeld bij de beslissing over de toepassing van de term „buitengewone omstandigheden” in artikel 23 van verordening nr. 805/2004: moet een beoordeling worden gemaakt van de invloed van de betreffende omstandigheden van het geschil wanneer in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel is ingesteld tegen de in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing, moeten de mogelijke voordelen of nadelen van de betreffende maatregel als bedoeld in artikel 23 van de verordening worden onderzocht, moet de economische draagkracht van de schuldenaar voor de uitvoering van de beslissing worden onderzocht of moeten andere omstandigheden worden onderzocht?
4) Kunnen op grond van artikel 23 van verordening nr. 805/2004 verschillende in dat artikel genoemde maatregelen gelijktijdig worden toegepast? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, op welke criteria dienen de bevoegde instanties van de lidstaat van tenuitvoerlegging zich te baseren bij de totstandkoming van hun beslissing over de gegrondheid en evenredigheid van de toepassing van verschillende van die maatregelen?
5) Dient de regeling van artikel 36, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te gelden voor een in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing over de schorsing (of opheffing) van de uitvoerbaarheid, of geldt een regeling die vergelijkbaar is met die van artikel 44, lid 2, van die verordening?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-511/14
Specifiek beleidsterrein: JenV; IenW