C-394/19 CPAS d’Anderlecht
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 26 september 2019 Schriftelijke opmerkingen: 12 november 2019
Trefwoorden : verblijfsrecht; staatsaansprakelijkheid; sociale zekerheid
Onderwerp :
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden;
Feiten:
PN (Marokkaanse nationaliteit) trouwde in 2003 met een Belgische onderdaan (US) van wie zij na 5 jaar scheidde. Twee maanden later is PN met een Marokkaanse onderdaan (QO) gehuwd. Het huwelijk tussen PN en US werd later bij arrest van 12.06.2012 nietig verklaard, welke uitspraak bij arrest van het Hof van Beroep van 27.05.2014 werd bevestigd. Verzoekers (PN en QO) hebben daardoor hun verblijfsrecht verloren wegens fraude, nadat de Dienst Vreemdelingenzaken artikel 42septies van de Vreemdelingenwet (Wet van 15.12.1980) had toegepast. Verweerster (OCMW, Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Anderlecht) heeft geweigerd om de illegaal verblijvende verzoekers sociale bijstand te verlenen die andere basisbehoeften dan de medische behoeften dekt. Deze weigering is gebaseerd op artikel 1 van de organieke wet van 08.07.1976 betreffende de OCMW’s. Verzoekers hebben een beroep ingesteld ter verkrijging van een verblijfsvergunning (als schadeloosstelling in natura) en teneinde de Belgische Staat te doen veroordelen tot toekenning van een schadevergoeding, welke procedure nog altijd aanhangig is bij het Hof van Beroep te Brussel.
Overweging:
De verwijzende rechter is van oordeel dat de intrekking van het verblijfsrecht van verzoekers in strijd is met richtlijn 2004/38 dat een voorafgaand onderzoek van de evenredigheid vereist, terwijl artikel 42septies van de Vreemdelingenwet, zoals die destijds van kracht was, daarin niet voorzag, waarmee die bepaling een onjuiste omzetting vormde van voornoemde richtlijn en een duidelijke schending van het Unierecht opleverde. Deze schending houdt rechtstreeks verband met de schade voor verzoekers, aan wie het verblijfsrecht en bijgevolg het recht op sociale bijstand is ontzegd. Met dit verzoek om een prejudiciële beslissing wenst de verwijzende rechter te vernemen of het hier aan de orde zijnde beginsel van volle werking van de gemeenschapsregels en de bescherming daarvan voorschrijft dat de betrokken lidstaat, in afwachting van een besluit over het verblijfsrecht van verzoekers overeenkomstig het recht van de Unie, verplicht is om in het kader van zijn socialebijstandsregeling andere basisbehoeften dan de medische behoeften van verzoekers voor zijn rekening te nemen. Het antwoord van het Hof is noodzakelijk voor de verwijzende rechter, aangezien dit volgens die rechter kan leiden tot een afwijking van de toepassing van artikel 57§2 van de organieke wet van 08.07.1976 betreffende de OCMW’S.
Prejudiciële vraag:
Moeten het beginsel van volle werking van de gemeenschapsregels en de bescherming ervan, zoals omschreven in de arresten Francovich en Brasserie du pêcheur, en richtlijn 2004/38/EG, aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaat de verplichting opleggen om, wanneer een vreemdeling, als gevolg van een onjuiste omzetting in het nationale recht, zonder voorafgaand onderzoek van de evenredigheid het verblijfsrecht is ontzegd, in het kader van zijn socialebijstandsregeling andere dan de medische basisbehoeften van verzoeker ten laste te nemen totdat uitspraak wordt gedaan over het verblijfsrecht van verzoeker in overeenstemming met het Unierecht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-6/90 en C-9/90; Brasserie du pêcheur en Factortame C-46/93 en C-48/93 ;
Specifiek beleidsterrein: JenV-dmb; SZW