C-395/14 Vodafone
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 3 oktober 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2014 Schriftelijke opmerkingen: 19 november 2014 Trefwoorden: telecommunicatie
Onderwerp Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten (Pb L 108, blz. 33 = ‘kaderrichtlijn’)
Verzoekster verkoopt mobiele netwerken die met telecommunicatienetwerken van andere exploitanten worden verbonden. De door haar voor gespreksafgifte gehanteerde tarieven zijn vergunningsplichtig op grond van een regeling van de regelgevende instantie voor elektronische communicatie, Bundesnetzagentur, verweerder. Verzoekster vraagt in september 2010 vergunning voor tarieven vanaf 1 december 2010. Omdat verweerder van plan is voor het eerst voorafgaand aan tariefvergunningverlening een raadplegings- en consolidatieprocedure toe te passen krijgt verzoekster bij besluit van 30-11-2010 een voorlopige vergunning. Na voltooiing van de procedure wordt bij besluit van 24-02-2011 een definitieve vergunning verleend die terugwerkt tot 01-12-2010 en geldig tot 30-11-2012. Verzoekster eist vernietiging van het besluit van 30-11-2010 en subsidiair vaststelling onrechtmatigheid, maar dit wordt afgewezen omdat het besluit inmiddels niet meer van kracht is (ontbrekend procesbelang) en verweerder gerechtigd zou zijn tot het verstrekken van een voorlopige vergunning. Verzoekster vraagt herziening van dit oordeel.
Volgens de verwijzende DUI rechter (Bundesverwaltungsgericht) moet het herzieningsverzoek worden toegewezen omdat naar nationaal recht er geen rechtsgrondslag is voor de toegepaste consolidatieprocedure. Hij vraagt zich echter af of de nationale regeling verenigbaar is met EU-recht, met name of verweerder gerechtigd is een consolidatieprocedure toe te passen, niet alleen voor de oplegging van een vergunningsplicht, maar ook voor elke vergunning van concreet aangevraagde tarieven. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU: Moet artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten (PB L 108, blz. 33; hierna: “kaderrichtlijn”) aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie die een exploitant met aanzienlijke marktmacht heeft verplicht diensten inzake mobiele gespreksterminatie te verrichten en de terminatietarieven heeft onderworpen aan de inachtneming van de in dat artikel van de richtlijn genoemde procedure inzake vergunningsplicht, is gehouden de procedure van artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21 voor de vergunning van elk concreet gevraagd tarief opnieuw toe te passen?
Specifiek beleidsterrein: EZ