C-396/24 Lubreczlik
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 31 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 17 september 2024
Trefwoorden: oneerlijke contractuele bedingen
Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 7, lid 1.
Feiten:
Verzoekers zijn natuurlijke personen aan wie door mBank een hypothecair krediet is verstrekt. Het krediet is gekoppeld aan de wisselkoers van de CHF. Het krediet moest worden terugbetaal in gelijke maandelijkse termijnen. Het bedrag van elke termijn van het in de wisselkoersvaluta (CHF) luidende krediet werd vastgesteld in voornoemde valuta, terwijl de termijnen moesten worden terugbetaal in PLN, na te zijn omgerekend volgens de verkoopkoers van de CHF die voor de datum van terugbetaling werd vermeld in de door de bank gehanteerde wisselkoerstabel.
Verzoekers vorderen nietigheid van de kredietovereenkomsten wegens oneerlijke contractuele bedingen. De vragen van de verwijzende rechter zien uitsluitend op de gevolgen van eventuele nietigheid.
Overweging:
Volgens rechtspraak van de hoogste Poolse rechter in burgerlijke en strafzaken, moeten als gevolg van de nietigverklaring van de met een consument gesloten kredietovereenkomst, de door de handelaar aan de kredietnemers uitgekeerde prestaties alsook de prestaties die de kredietnemers ter uitvoering van de nietige overeenkomst jegens de handelaar hebben vervuld, worden aangemerkt als onverschuldigde prestaties. Die prestaties moeten als zodanig in hun geheel worden terugbetaald. Volgens deze rechtspraak is het daarbij irrelevant of er al aflossingen hebben plaatsgevonden. Ook als de consument het gehele krediet al heeft afgelost is hij alsnog verplicht de nominale hoofdsom aan de bank terug te betalen.
De verwijzende rechter meent dat uit de arresten van het Hof in de zaken mBank (C-140/22) en Getin Noble Bank (C-28/22) volgt dat deze nationale rechtspraak in strijd is met het in artikel 7, lid 1 van richtlijn 93/13 neergelegde beginsel van effectieve bescherming van de consument. Het is, volgens de verwijzende rechter, onredelijk om een consument die een overeenkomst nietig laat verklaren op grond dat zij oneerlijke bedingen bevat die zijn belang op kennelijke wijze schenden, te verplichten om de volledige prestatie terug te betalen, louter op grond dat de nietigverklaring van de overeenkomst tot gevolg heeft gehad dat zijn prestaties onverschuldigd zijn gebleken. De oplegging van de verplichting om het volledige bedrag terug te betalen ondermijnt in wezen het effectieve karakter van de geboden bescherming, aangezien een dergelijke verplichting voor de consument gepaard gaat met een enorme en ongerechtvaardigde last en ertoe leidt dat hij wordt benadeelt.
De rechtsfiguur van een ‘verklaring van verrekening’ biedt in de praktijk geen oplossing, volgens de verwijzende rechter. Verrekening kan namelijk slechts worden toegepast wanneer aan een aantal materiële en procedurele voorwaarden is voldaan, die volgens de verwijzende rechter bezwarend zijn voor de consument. Ook zijn er andere nadelen voor de consument wanneer hij gebruik maakt van deze mogelijkheid. Dit alles levert een belemmering op die de consument ervan kan weerhouden een beroep te doen op de bescherming van richtlijn 93/13.
Ook de nationale regeling op grond waarvan de rechter, wanneer hij een de vordering toewijst, verplicht is om de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is volgens de verwijzende rechter in strijd met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13.
Prejudiciële vragen: a) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) zich tegen nationale rechtspraak volgens welke de vaststelling dat een overeenkomst, in het bijzonder een met een consument gesloten kredietovereenkomst, een oneerlijk beding bevat en bijgevolg nietig is, inhoudt dat de consument, ongeacht het bedrag dat hij ter uitvoering van die overeenkomst heeft afgelost en ongeacht het nog uitstaande bedrag, gehouden is tot terugbetaling aan de handelaar van het nominale totaalbedrag van het krediet dat hij ter uitvoering van de nietige overeenkomst van de handelaar heeft ontvangen en dat de handelaar kan eisen dat de consument dat totaalbedrag, ongeacht het afgeloste en het uitstaande bedrag, aan hem terugbetaalt?
b) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad [OMISSIS] zich tegen nationale rechtspraak volgens welke de nationale rechter bij de behandeling van een zaak betreffende de terugbetaling van prestaties die door een handelaar aan een consument zijn uitgekeerd krachtens een nietige kredietovereenkomst, gehouden is om de consument te veroordelen tot terugbetaling van het volledige bedrag dat de handelaar krachtens die overeenkomst aan de consument heeft uitgekeerd, ongeacht of de consument nog schulden jegens de handelaar heeft en ongeacht het bedrag dat de consument ter uitvoering van de nietige overeenkomst aan de handelaar heeft betaald?
c) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad [OMISSIS] zich tegen een nationaalrechtelijke regeling volgens welke de nationale rechter gehouden is om een uitspraak waarbij de vordering van de handelaar wordt toegewezen, ambtshalve onmiddellijk uitvoerbaar te verklaren wanneer de rechtsvordering van de handelaar door de consument is erkend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-287/22 (Getin Noble Bank), C-140/22 (mBank), C-269/19 (Banca B.), C-170/21 (Profi Credit Bulgaria)
Specifiek beleidsterrein: EZ