C-397/16 Acacia

Contentverzamelaar

C-397/16 Acacia

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       1 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   1 november 2016

Trefwoorden: gemeenschapsmodel; vrij verkeer goederen

Onderwerp:- verordening (EG) nr. 6/2002 [van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen;

- richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen.

Verweersters Audi en de inmiddels failliete Pneusgarda hebben verzoekster Acacia gedagvaard wegens inbreuk op een aan verweerster toebehorend gemeenschapsmodel (lichtmetalen wielvelgen voor de Audi’s). Verzoekster wordt gesommeerd te stoppen met de invoer, productie of verkoop van replicavelgen of daarvoor reclame te maken. Bij de rechter in eerste aanleg wordt verweerster in het gelijk gesteld, waarna verzoekster (01-07-2015) in beroep gaat bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat de door haar geproduceerde wielen vallen onder de definitie van het Reglement VN/ECE waarin onderscheid wordt gemaakt tussen wielen die de voertuigfabrikant monteert en die welke tijdens de levensduur van het voertuig (ter vervanging) worden geplaatst. Zij oppert vragen aan het HvJEU voor te leggen om na te gaan of het recht van de EU zich ertegen verzet dat de overgangsregeling met betrekking tot de “reparatieclausule” van artikel 110 van Vo. 6/2002 aldus wordt uitgelegd dat modellen van replicawielen vallen onder de categorie ‘onderdelen van een samengesteld voortbrengsel’.

Bij de verwijzende ITA rechter (Hof van Beroep Milaan) beroept verzoekster zich nogmaals op de reparatieclausule (zowel in de RL als in de Vo.) waarvoor zij aan alle voorwaarden heeft voldaan. Haar actie is erop gericht de auto zijn oorspronkelijke vorm terug te geven: het model velg is op esthetisch vlak complementair aan het ‘samengestelde’ voortbrengsel dat een auto is. Verweerster stelt dat de vorm van lichtmetalen velgen voor auto’s niet onveranderlijk vastligt ten opzichte van de gehele uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel omdat er keuze mogelijk is uit velgen die op verschillende automodellen kunnen worden geplaatst. Zij stelt dat de reparatieclausule een uitzondering is en een lex specialis is ten opzichte van de regel van bescherming van eigendomsrechten en dat zij dan ook niet zo ruim mag worden uitgelegd dat deze producten daaronder vallen.

De verwijzende rechter stelt vast dat in onderhavige zaak de bewijslast dat de replicavelg op esthetisch vlak al dan niet complementair is aan de auto, op verzoekster dan wel verweerster zal rusten naar gelang dat de overgangsbepaling die voorziet in de reparatieclausule moet worden beschouwd als een norm die een uitzondering bevat op de bescherming van de industriële eigendom of integendeel als de uitdrukking van het algemene beginsel van vrije mededinging op de markt. Voor zover hij weet heeft het HvJEU nog geen uitspraak gedaan over uitleg van artikel 110 van Vo. 6/2002. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Staan a) de beginselen van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten op de interne markt; b) het beginsel van de doeltreffendheid van de Europese mededingingsregels en van de liberalisering van de interne markt; c) het beginsel van de nuttige werking en het beginsel van de uniforme toepassing van het Europees recht in de Europese Unie, en d) secundair Unierecht zoals richtlijn 98/71, met name artikel 14 ervan, artikel 1 van verordening nr. 461/2010 en reglement nr. 124 van de VN/ECE, in de weg aan een uitlegging van artikel 110 van verordening nr. 6/2002, die de reparatieclausule bevat, in die zin dat een replicavelg, waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de origineel gemonteerde velg, die op basis van reglement nr. 124 van de VN/ECE is goedgekeurd, niet valt onder het begrip onderdeel van een samengesteld voortbrengsel (de auto) dat bedoeld is om dat voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven?

2. Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, staan dan de regels inzake industriële eigendomsrechten op ingeschreven modellen, na afweging van de in de eerste vraag bedoelde belangen, in de weg aan de toepassing van de reparatieclausule met betrekking tot replica complementaire producten die door de klant vrij kunnen worden gekozen, op grond dat de reparatieclausule restrictief moet worden uitgelegd en dat er slechts gebruik van kan worden gemaakt voor reserveonderdelen waarvan de vorm gebonden is aan het product, dat wil zeggen voor onderdelen waarvan de vorm aldus is vastgesteld dat hij in wezen onveranderlijk is ten opzichte van het uiterlijk van het samengestelde voortbrengsel, met uitsluiting van andere onderdelen die worden geacht uitwisselbaar te zijn en die vrij naargelang de smaak van de klant kunnen worden gemonteerd?

III. Bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, welke maatregelen dient een producent van replicavelgen dan te nemen ter verzekering van het legitieme verkeer van producten die tot doel hebben het samengestelde voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-500/14 Ford;

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten