C-40/15 BRE Ubezpieczenia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 24 maart 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 10 april 2015 Schriftelijke opmerkingen: 10 mei 2015 Trefwoorden: btw; verzekeringsdiensten Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1)
Verzoekster verricht diensten voor BRE Ubezpieczenia Towarzystwo Ubezpieczeń i Reasekuracji S.A (dochter?) diensten op het gebied van schadeafwikkeling. Zij vraagt in juni 2012 bij POL MinFIN uitleg over btw-heffing op goederen en diensten. Verzoekster is zelf geen verzekeraar. Zij registreert slechts schadeaangiftes, met alle benodigde gegevens, in een computersysteem en voert de correspondentie. Zij ontvangt daarvoor een forfaitaire vergoeding. Zij maakt voor bepaalde handelingen gebruik van externe onderaannemers en zij meent dat de diensten die zij voor een verzekeringsonderneming verricht, op grond van de POL btw-wet, van btw vrijgesteld zijn omdat haar activiteiten kunnen worden aangemerkt als verzekeringsactiviteiten in de zin van de POL wet verzekeringsactiviteiten. Uit zowel de POL btw-wet als RL 2006/112 blijkt haar dat vrijstelling niet afhangt van de dienstverrichter maar van de inhoud van de diensten. MinFIN (verweerder) stelt dat uit jurisprudentie van het HvJEU af te leiden is dat de vrijstelling niet geldt niet voor diensten die niet kenmerkend zijn voor de betrokken verzekeringsdienst. Dat betreft de meeste door verzoekster aangegeven handelingen (in de verwijzingsbeschikking worden 18 activiteiten opgesomd waarvan MinFIN er slechts één aanmerkt voor vrijstelling, zie nr 5). Verzoekster gaat in beroep bij de bestuursRb Warschau tegen de door verweerder gegeven uitleg waar de uitleg nietig wordt verklaard. De rechter wijst op het verschil tussen artikel 135 lid 1 van RL 2006/112 en de overeenkomstige bepalingen in de POL btw-wet. Rechtspraak van het HvJEU vereist een rechtsbetrekking tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en degene van wie de risico’s door de verzekering zijn gedekt. De POL wetgever heeft echter gekozen voor verruiming van de werkingssfeer van de vrijstelling, hetgeen in de uitleg van verweerder ten onrechte niet tot uiting komt. Verweerder gaat in cassatie.
De verwijzende POL cassatierechter stelt vast dat in de POL rechtspraak wordt uitgegaan van verruiming van de werkingssfeer van de vrijstelling in de POL btw-wet. Maar de vraag is of dit, gezien de rechtspraak van het HvJEU, ook van toepassing is op (uitbestede) verzekeringsdiensten. Hij betrekt ook de wetgevingsvoorstellen van de EURCIE uit 2007 tot wijziging van RL 2006/112 over behandeling van verzekerings- en financiële diensten in zijn overwegingen. De discussie hierover in de Raad is nog niet afgerond. De opgesomde diensten die verzoekster verricht roepen ook bij de verwijzende rechter twijfel op of die de in de jurisprudentie vereiste kenmerken bezitten. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: “Dient artikel 135, lid 1, onder a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) aldus te worden uitgelegd dat de in deze bepaling genoemde vrijstelling geldt voor diensten die zoals in casu door een derde voor een verzekeringsonderneming in naam en voor rekening van de verzekeraar worden verricht, waarbij tussen de derde en de verzekerde geen rechtsbetrekking bestaat?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-472/03 Arthur Andersen; C-169/04 Abbey National; C-453/05 Ludwig; C-455/05 Velvet Steel Immobilien; C-242/08 Swiss Re Germany Holding; C-350/10 Nordea Pankki Suomi Specifiek beleidsterrein: FIN