C-40/24 Derterti
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 maart 2024 Schriftelijke opmerkingen: 27 april 2024
Trefwoorden: Europees aanhoudingsbevel; recht op een eerlijk proces
Onderwerp:
- Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU): artikel 6;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikelen 47, 48 en 52;
- Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming: overwegingen 4, 12, 19,
- Kaderbesluit 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten: artikel 4bis.
Feiten:
Verzoekende partij is ‘GE’ een Albanees staatsburger. De rechter in eerste aanleg in Frankrijk heeft GE veroordeeld wegens strafbare feiten zoals de illegale inkoop, vervoer en verkoop van verdovende middelen. Deze strafprocedure heeft plaatsgevonden in afwezigheid van de verdachte en zonder raadsman. Er is een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) tegenover GE uitgevaardigd, naar Italië. De rechter in tweede aanleg in Italië heeft geoordeeld dat het EAB was toegestaan. GE is wegens dit besluit in cassatie gegaan, omdat hij stelt dat artikel 2 van de wet EAB is geschonden omdat hij berecht is terwijl hij niet aanwezig was, zonder dat hij een dagvaarding had ontvangen om voor de rechter te verschijnen en zonder bijstand van een raadsman.
Overweging:
De verwijzende rechter stelt vragen over een EAB dat is uitgevaardigd op basis van een veroordeling in afwezigheid van de betrokkene en zijn raadsman. Hierbij twijfelt hij over de verhouding tussen de mogelijkheid om een EAB uit te voeren zonder aanwezigheid van de verdachte en het recht op een eerlijk proces, waarbij hoor en wederhoor belangrijke elementen zijn. Hij verwijst naar artikel 6 VEU, in samenhang met artikel 47 en 48 Handvest, waarin staat dat er onvervreemdbare rechten zijn voor personen. Volgens de verwijzende rechter behoort het recht van professionele verdediging hier ook toe.
Prejudiciële vragen:
1) Dient artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het recht van de verdachte op professionele verdediging in een strafprocedure behoort tot de rechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 zijn verankerd en tot de grondrechten die worden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zoals deze voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten van de Europese Unie gemeen hebben, die dit Verdrag erkent als algemene Unierechtelijke beginselen en die op grond van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten in acht moeten worden genomen?
2) Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan worden geoordeeld dat het recht van de verdachte op professionele verdediging in een strafprocedure niettemin in acht is genomen wanneer de veroordeling is uitgesproken ten aanzien van een verdachte die afwezig was en niet werd bijgestaan door een raadsman, noch van zijn eigen keuze, noch toegewezen door de rechter, maar deze verdachte na zijn overlevering gebruik kan maken van het recht op een nieuw proces waarbij de rechten van verdediging worden gewaarborgd?
3) Moet bijgevolg artikel 4 bis van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad, dat is ingevoerd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, aldus worden uitgelegd dat de staat die om overlevering wordt verzocht de mogelijkheid heeft de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingbevel dat is uitgevaardigd ter uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel te weigeren, indien de betrokkene niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, ook als aan de voorwaarden van artikel 4 bis, lid 1, onder d), is voldaan maar de betrokkene niet werd bijgestaan door een raadsman, die hetzij door hemzelf was aangewezen hetzij ambtshalve door de rechter was toegewezen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-158/21; C-399/11; C-514/21 en C-515/21 LU – PH; C-271/17; C-659/18 VW
Specifiek beleidsterrein: JenV