C-400/15 Landkreis Potsdam-Mittelmark

Contentverzamelaar

C-400/15 Landkreis Potsdam-Mittelmark

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   27 oktober 2015
Trefwoorden: btw; (uitsluiting) recht op aftrek

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoeker is een regionaal publiekrechtelijk lichaam (gewest/provincie) en is onder meer verantwoordelijk voor wegenaanleg. Hij vervult die taak door middel van een eigen onderneming zonder rechtspersoonlijkheid. Deze onderneming is daarnaast bevoegd tot het verlenen van andere diensten aan derden, zoals vellen bomen, maaiwerkzaamheden en dergelijke. Dit zijn aan belasting onderworpen economische activiteiten. In het litigieuze jaar 2008 koopt verzoeker diverse machines die hoofdzakelijk voor zijn hoofdtaken worden gebruikt (en slechts voor 2,65% voor aan derden geleverde belaste prestaties). De belastingdienst (verweerster) weigert vooraftrek omdat de gekochte goederen niet overeenkomstig de DUI btw-wet voor ten minste 10 % voor de onderneming van verzoeker zijn gebruikt. In de bezwaarprocedure heeft verweerster op andere gronden slechts een deel van de verzochte aftrek toegestaan en voor het overige het bezwaar afgewezen. Ook het geadieerde Finanzgericht wijst het beroep af. De zaak ligt nu voor in Revision. Verzoeker stelt dat de weigering in strijd is met EURrecht aangezien DUI door beschikking 2004/817/EG van de Raad van 19 november 2004 waarbij DUI wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van artikel 17 van de Zesde btw-richtlijn niet is gemachtigd de aftrek van de voorbelasting ook uit te sluiten wanneer, zoals in het litigieuze geval, goederen voor meer dan 90 % van het totale gebruik worden gebruikt voor niet-economische activiteiten die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, maar die niet kunnen worden aangemerkt als verricht voor andere dan bedrijfsdoeleinden.

De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) stelt vast dat volgens vaste DUI en HvJEU-rechtspraak de belastingplichtige ondernemer geen recht op aftrek heeft indien hij een gedeeltelijk gebruik voor een niet-economische activiteit beoogt. De door verzoeker, als ander publiekrechtelijk lichaam in de zin van artikel 13, lid 1, van de btw-richtlijn, als overheidsinstantie belast met de wegenbouw uitgeoefende activiteiten zijn niet-economische activiteiten die buiten de btw vallen. Recht op aftrek kan volgens vaste rechtspraak van het HvJEU in beginsel niet worden beperkt. Belastingplichtigen kunnen zich in geval van een met de btw-RL onverenigbare nationale regeling, indien aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan, rechtstreeks op het gunstiger EURrecht beroepen. Op grond van artikel 17, lid 2, van RL 77/388/EG kunnen EULS bepalen dat, indien de btw die niet door de belastingplichtige kan worden afgetrokken, onbeduidend is, hiermee geen rekening wordt gehouden. Maar in het hoofdgeding gaat het om het omgekeerde geval, hetgeen de bepaling niet regelt. Hij legt dan ook de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Ingevolge § 15, lid 1, tweede zin, van het Duitse Umsatzsteuergesetz (wet op de omzetbelasting) worden de levering, de invoer of de intracommunautaire verwerving van goederen die de ondernemer voor minder dan 10% voor zijn onderneming gebruikt, geacht niet voor bedrijfsdoeleinden te zijn verricht – en is daarvoor het recht op aftrek van de betaalde voorbelasting uitgesloten. De regeling berust op artikel 1 van de beschikking van de Raad van 19 november 2004 (2004/817/EG), waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd om in afwijking van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, de btw op uitgaven voor goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90% van het totale gebruik voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Geldt deze machtiging – overeenkomstig de formulering ervan – alleen voor de in artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (artikel 26 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde) geregelde gevallen of daarnaast in alle gevallen waarin een goed of dienst slechts voor een deel voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-437/06 Securenta; C-515/07 Vereniging Noordelijke Land en Tuinbouw Organisatie; C-74/08 PARAT Automotive Cabrio; C-92/13 Gemeente ’s-Hertogenbosch
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten