C-402/24 Sewel
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 26 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 12 september 2024
Trefwoorden: Collectief ontslag
Onderwerp: Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag: artikelen 3, 4 en 6.
Feiten: De verzoekende partij (B.L.) werkte bij luchtvaartmaatschappij Walter GmbH (verwerende partij, hierna: schuldenaar). De schuldenaar ging failliet en staakte onmiddellijk de bedrijfsactiviteiten. Daarvoor had de schuldenaar de raadplegingsprocedure van artikel 17 Wet inzake ontslagbescherming, de bepaling waarbij artikel 2 van richtlijn 98/59 is omgezet, met de personeelsvertegenwoordiging ingeleid met het oog op het ontslaan van deze werknemers. De curator van de schuldenaar is vervolgens overgegaan op collectief ontslag, waarbij de kennisgeving daarvan aan werknemers en het arbeidsbureau gebrekkig en ontoereikend waren. De werkgever heeft de kennisgeving van het collectieve ontslag gedaan vóórdat de raadplegingsprocedure was beëindigd en zonder het definitieve standpunt van de werknemersvertegenwoordiging bij te voegen. Er was een opzegtermijn van drie maanden.
Overweging: Het nationale recht voorziet niet expliciet in sancties voor geen of onjuiste kennisgeving van collectief ontslag. Het Bundesarbeitsgericht heeft eerder geoordeeld dat zulke gebreken leiden tot nietigheid van het ontslag, maar de verwijzende rechter wil afstand doen van deze jurisprudentie omdat dit volgens hem het binnen de werkingssfeer van richtlijn 98/59 in acht te nemen evenredigheidsbeginsel schendt. Volgens nationaal recht kan dat alleen wanneer de tweede Senat zich hierbij aansluit. De verwijzende rechter betwijfelt echter of de tweede Senat bevoegd is om zich tot het Hof te wenden, dus acht hij het noodzakelijk zichzelf tot het Hof te wenden.
Prejudiciële vragen: 1. Is voldaan aan het doel van de kennisgeving van collectief ontslag en derhalve een sanctie overbodig wanneer het nationale arbeidsbureau een – objectief onjuiste – kennisgeving van collectief ontslag niet betwist en zich daarmee voldoende geïnformeerd acht om zijn taken binnen de termijnen van artikel 4 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (hierna: ,,richtlijn 98/59”) te kunnen vervullen? Geldt dat in ieder geval wanneer het bereiken van het doel van artikel 3 van richtlijn 98/59 is gewaarborgd door een nationale bepaling ter bevordering van de werkgelegenheid en/of het nationale arbeidsbureau ambtshalve verplicht is te bemiddelen? 2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: kan het doel van artikel 3 van richtlijn 98/59 nog worden vervuld wanneer een onjuiste of geheel ontbrekende kennisgeving van collectief ontslag na ontvangst van de ontslagaanzegging kan worden gecorrigeerd respectievelijk aangevuld of rechtgezet? 3. Indien bij een onjuiste of ontbrekende kennisgeving van collectief ontslag de wachttijd krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/59 de sanctie zou moeten zijn wegens fouten bij de kennisgeving, welke werkingssfeer blijft er dienaangaande dan over voor artikel 6 van richtlijn 98/59?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: SZW