C-403/16 El Hassani
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 02 september 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 19 september 2016 Schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2016
Trefwoorden: weigering Schengenvisum; rechterlijke bescherming
Onderwerp: - EVRM artikelen 8 (recht op gezinsleven) en 13 (beroep op voorziening in rechte)
- handvest artikel 47 (beroep op voorziening in rechte)
- verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Pb 2009, L 243, blz. 1)
Verzoeker heeft op 24-12-2014 bij de POL Consul in Rabat/MAR een Schengenvisum aangevraagd voor bezoek aan zijn in POL wonende echtgenote en kind. Aangezien de Consul twijfelde aan de terugkeer na afloop van het visum heeft hij de eerste aanvraag, en die na heronderzoek, afgewezen (besluit 27-01-2015). Verzoeker start een zaak bij de POL bestuursrechter waarbij hij stelt dat de weigering in strijd is met de POL vreemdelingenwet juncto EVRM artikel 8. De POL wet voorziet niet in het vereiste beschermingsniveau conform EVRM artikel 13 want voorziet voor hem niet in de mogelijkheid tot een beroep op de rechter (schending handvest artikel 47), terwijl dat wel het geval is voor partners (derdelanders) van EU-burgers. Hij verzoekt de rechter een vraag aan het HvJEU voor te leggen of artikel 32.3 van de visumcode ook het recht op rechterlijke toetsing van de afwijzing van een visumaanvraag omvat. Verweerder (MinBZ) stelt niet-ontvankelijkheid en ongegrondheid van het beroep. De rechter verklaart 24-11-2015 op grond van nationaal recht het beroep niet-ontvankelijk en acht een vraag aan het HvJEU niet opportuun. Verzoeker gaat in cassatieberoep bij de verwijzende rechter.
Bij de verwijzende POL rechter (bestuursrechter in tweede aanleg) herhaalt verzoeker alle bezwaren. Verweerder pleit wederom tot verwerping van het beroep en verwijst daarbij naar de conclusie in C-84/12 waarin onder meer gesteld dat de visumcode niet aldus kan worden uitgelegd dat hij de vreemdeling een subjectief recht op afgifte van een Schengen-visum verleent.
Naar POL recht kan verzoeker in zijn hoedanigheid niet bij de bestuursrechter opkomen tegen het besluit van de POL Consul; het reglement procesvoering in bestuurszaken sluit een dergelijke rechterlijke toetsing uit. De rechter besluit het verzoek van verzoeker een vraag aan het HvJEU voor te leggen te honoreren:
“Dient artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode) (PB 2009, L 243, blz. 1), gelet op overweging 29 van de visumcode en op artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 391), aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat verplicht is een voorziening in rechte (beroep) te waarborgen?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-84/12 Koushkaki;
Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB