C-404/24 Dimnev

Contentverzamelaar

C-404/24 Dimnev

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     8 augustus 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     25 september 2024 

Trefwoorden: bewijslast; tenlastelegging; ambtshalve onderzoek rechter; onpartijdigheid 

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn: artikel 6, lid 1;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47, tweede alinea.

Feiten:
Een openbaar aanklager heeft persoon ‘KP’ drie feiten ten laste gelegd die alle drie op 21 mei 2022 zijn gepleegd. De feiten hebben te maken met het in bezit zijn en het verkopen van marihuana. Nadat de procedure van de bewijsverkrijging is afgesloten, verklaart de openbaar aanklager dat het de facto niet is bewezen dat KP marihuana heeft verkocht aan een ander persoon, omdat KP het slechts voor eigen gebruik in bezit zou hebben gehad. De openbaar aanklager kan een deel van zijn tenlastelegging niet meer bewezen achten, en vraagt daarom met betrekking tot de bestanddelen over het verkopen van marihuana om vrijspraak. Na eigen onderzoek van het verkregen bewijs, gaat de rechter ervanuit dat de marihuana wel overhandigd is aan een ander persoon. Op basis hiervan neemt de rechter aan dat hij de beklaagde overeenkomstig de feitelijke en juridische beschuldiging in de akte van tenlastelegging moet veroordelen. 

Overweging:
Het nationale recht kent een bepaling waardoor de verklaring van de openbare aanklager dat hij de feitelijke en juridische beschuldiging ten dele niet bewezen acht, niet in de weg staat aan de uitspraak van de rechter. De verwijzende rechter stelt daarentegen dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2016/343 en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, zich hier tegen verzetten. Volgens de verwijzende rechter is het de openbaar aanklager die de feitelijke en juridische beschuldiging formuleert. De rechter is vrij in zijn of haar beoordeling, maar wel binnen dat kader. 

Prejudiciële vraag:
Staat artikel 6, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343, gelezen in samenhang met de overwegingen 22 en 23 van deze richtlijn, en gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, in de weg aan een nationale wet waarin is bepaald dat de verklaring van de openbaar aanklager dat hij niet achter de tenlastelegging staat, de rechter niet ontslaat van zijn verplichting om vonnis te wijzen, waardoor het met betrekking tot een deel van de niet bewezen geachte tenlastelegging tot een veroordeling komt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: С-83/19 Forumul Judecătorilor din România; C-896/19 Repubblika; C-175/22 BK; 

Specifiek beleidsterrein: JenV