C-405/23  Touristic Aviation Services

Contentverzamelaar

C-405/23  Touristic Aviation Services

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 augustus 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     8 oktober 2023 

Trefwoorden: passagiersrechten, buitengewone omstandigheid, compensatie

Onderwerp:

- Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap; en

- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91: overwegingen 14 en 15, artikel 5, lid 3 en artikel 7.

Feiten:

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen de partijen aangaande betaling van compensatie die de verzoekende partij, Flightright GmbH, vordert uit overgedragen rechten van de betrokken passagiers vanwege de vertraging van een vlucht. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen. Het heeft in het midden gelaten of de langdurige vertraging het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid, omdat deze vertraging door de verwerende partij, Touristic Aviation Services Limited, had kunnen worden voorkomen wanneer zij alle redelijke maatregelen zou hebben getroffen. Met haar hoger beroep bij de verwijzende rechter handhaaft de Touristic Aviation Services Limited haar eis om de vordering af te wijzen. Flightright GmbH concludeert tot verwerping van het hoger beroep.

Overweging:

De verwijzende rechter stelt dat de rechter in eerste aanleg de vordering ten onrechte heeft toegewezen met de motivering dat verweerster niet heeft aangevoerd welke maatregelen zijn nagegaan om de vertraging te voorkomen of te verminderen. De rechter in eerste aanleg had volgens de verwijzende rechter tevens niet in het midden mogen laten of het gebrek aan afhandelingspersoneel, wat de langdurige vertraging veroorzaakte, ging om een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004. Volgens verwijzende rechter is er sprake van een buitengewone omstandigheid, omdat een externe dienstverlener met deze taak is belast en niet door de luchthavenmaatschappij wordt uitgevoerd. De verwijzende rechter vraagt het Hof daarom om uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de luchthavenexploitant of een door de luchthavenexploitant ingeschakelde onderneming voor de te verrichten bagagebelading te weinig personeel heeft, een buitengewone omstandigheid in de zin van deze bepaling is die een niet te beïnvloeden gebeurtenis van externe oorsprong vormt die gevolgen heeft voor het normale bedrijf van de luchtvaartmaatschappij die gebruikmaakt van deze dienst van de luchthavenexploitant of van de door hem ingeschakelde onderneming, of moeten de bagagebelading door de luchthavenexploitant of een door hem ingeschakelde onderneming en een bij hem bestaand gebrek aan beladingspersoneel tot de normale uitoefening van het bedrijf van deze luchtvaartmaatschappij worden gerekend zodat van een rechtvaardiging op grond van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 alleen sprake kan zijn indien de reden voor het gebrek aan personeel een buitengewone omstandigheid in de zin van deze bepaling vormt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-501/17 Germanwings; C-74/19 Transportes Aéreos Portugueses; C-549/07; C-294/10; C-12/11; C-28/20 Airhelp; C-394/14 Siewert

Specifiek beleidsterrein: EZK, IenW