C-407/21 UFC - Que choisir et CLCV
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 september 2021Schriftelijke opmerkingen: 3 november 2021
Trefwoorden : pakketreizen; overmacht en uitzonderlijke omstandigheden; terugbetaling in vouchers in plaats van in geld;
Onderwerp :
- Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen;
Feiten:
De Union féderale des consommateurs (hierna: verzoekster) vraagt de Franse rechter om nietigverklaring wegens bevoegdheidsoverschrijding van een besluit over de financiële voorwaarden bij de beëindiging van bepaalde toeristische reis –en verblijfsovereenkomsten in uitzonderlijke en onvermijdbare omstandigheden, of in geval van overmacht. Verzoekster vraagt daarnaast om nietigverklaring van de aanverwante publicatie ‘Coronavirus: rechten bij annulering van uw vakantie’. Hiertoe betoogt zij dat de bestreden besluiten strijdig zijn met artikel 12 van richtlijn 2015/2302 (hierna: de richtlijn) betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, voor zover deze reisorganisaties of doorverkopers van pakketreizen de mogelijkheid bieden om bij de kennisgeving van de beëindiging van de overeenkomst wegens uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden een voucher of vervangende pakketreis aan te bieden in plaats van een volledige terugbetaling zoals de richtlijn vereist. Bovendien staat het besluit er gedurende tenminste 18 maanden aan in de weg dat alle betaalde bedragen aan de consument worden terugbetaald, ondanks dat de richtlijn voorschrijft dat die betaling uiterlijk na 14 dagen na kennisgeving van de beëindiging van de overeenkomst moet plaatshebben. Voorts betoogt zij dat bij de bestreden besluiten een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt. Dit omdat deze een overdreven lange tijdspanne bestrijken, een overdreven lange termijn vaststellen voor volledige terugbetaling van klanten, de regeling – doordat zij alleen van toepassing is op overeenkomsten naar Frans recht – de vrije mededinging en harmonisatie binnen de interne markt aantast, en de duur van de ontheffing en de gevolgen daarvan voor consumenten en de pakketreizenmarkt onnodig, ongerechtvaardigd en onevenredig zijn ten opzichte van het doel van de maatregel. De Minister van Economie, Financiën en Economisch herstel acht de aangevoerde middelen ongegrond.
Overweging:
De verwijzende rechter overweegt dat de bestreden maatregelen zijn genomen ter bescherming van de kaspositie en solventie van de dienstverleners naar aanleiding van het ongekende aantal afzeggingen van bestellingen, en het uitblijven van nieuwe bestellingen, in verband met de covid-19 pandemie. Onmiddellijke terugbetaling kon de betrokken economische actoren, en daarmee de mogelijkheid voor klanten om de betaalde bedragen terug te krijgen, in het gedrang brengen. Het aan vouchers uitgegeven bedrag, bedroeg namelijk 10% van de omzet van de sector in een normaal jaar. De verwijzende rechter stelt dat de beantwoording van de vraag of de maatregelen uit het bestreden besluit in strijd zijn met art. 12 van de richtlijn afhangt van meerdere vragen. Allereerst is het de vraag of art. 12 van de richtlijn zo moet worden uitgelegd dat een organisator van pakketreizen verplicht is tot terugbetaling in geld, of dat deze bepaling toestaat dat een gelijke waarde wordt vergoed in de vorm van een voucher voor hetzelfde bedrag als de betalingen. Ten tweede is het de vraag, als met dergelijke terugbetalingen een terugbetaling in geld wordt bedoeld, of de uitzonderlijke omstandigheden en gevolgen van de covid-19 epidemie van een zodanige aard zijn dat deze een tijdelijke ontheffing van de verplichting van art. 12, lid 4, van de richtlijn rechtvaardigen. Zo ja, dan vraagt de verwijzende rechter zich af in welke omstandigheden en binnen welke grenzen dit het geval is. Tot slot vraagt de verwijzende rechter naar de mogelijkheid om de gevolgen van de eventuele nietigverklaring van de regeling in de tijd aan te passen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 12 van richtlijn [2015/2302] van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen aldus worden uitgelegd dat het een organisator van pakketreizen ertoe verplicht om bij beëindiging van de overeenkomst alle voor de pakketreis betaalde bedragen volledig in geld terug te betalen, dan wel dat het toestaat dat er een gelijke waarde wordt vergoed, in het bijzonder in de vorm van een voucher van eenzelfde bedrag als dat van de betalingen die zijn verricht?
2. In het geval dat met dergelijke terugbetalingen een terugbetaling in geld wordt bedoeld, zijn de gezondheidscrisis in verband met de covid-19-epidemie en de gevolgen ervan voor de reisorganisatoren, die door deze crisis te kampen hebben gehad met een uitzonderlijk sterke terugval van hun omzet die kan worden geraamd op 50 tot 80 % en meer dan 7 % van het BNP van Frankrijk vertegenwoordigt en, voor zover het organisatoren van pakketreizen betreft, in Frankrijk goed zijn voor 30 000 werknemers en een omzet van nagenoeg 11 miljard EUR, dan van dien aard dat zij een rechtvaardiging kunnen vormen voor een tijdelijke ontheffing van de verplichting van de organisator krachtens artikel 12, lid 4, van richtlijn 2015/2302 om de reiziger alle betaalde bedragen voor de pakketreis binnen veertien dagen na de beëindiging van de overeenkomst volledig terug te betalen en, in voorkomend geval, in welke omstandigheden en binnen welke grenzen?
3. Is het, ingeval de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, in de hierboven uiteengezette omstandigheden mogelijk om de gevolgen van een beslissing waarbij een nationale regeling die in strijd is met artikel 12, lid 4, van richtlijn 2015/2302 nietig wordt verklaard, in de tijd aan te passen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZK