C-407/24 VTL Vamugynokseg
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 26 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 12 september 2024
Trefwoorden: douane; transactiewaarde
Onderwerp: - Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikel 22, lid 7, artikel 48, artikel 51, lid 1, eerste alinea, artikel 70, lid 1, artikel 74, artikel 163, lid 1; - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikel 128, lid 1, artikel 140 en artikel 144; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 41.
Feiten: Verzoekende partij is ‘VTL Vámügynökség Kft.’ (hierna: VTL). VTL heeft 3490 kg aan kunststof portemonnees uit China in Hongarije ingevoerd. De douaneautoriteit heeft de portemonnees toegelaten tot het vrije verkeer, waarbij geen documenten zijn gecheckt. Na een controle (na vrijgave) heeft de douaneautoriteit VTL verzocht om de nodige documenten voor het vaststellen van de douanewaarde. Omdat VTL niet volledig gevolg heeft gegeven aan het verzoek, kon niet worden vastgesteld of de aangegeven transactiewaarde van de goederen reëel was. De douaneautoriteit heeft toen de douanewaarde vastgesteld op grond van soortgelijke producten in de douanedatabase, wat op grond van artikel 140 van de uitvoeringsverordening 2015/2447 mogelijk is. VTL heeft tegen het besluit bezwaar aangetekend, en heeft vervolgens beroep ingesteld.
Overweging: De verwijzende rechter stelt dat het om een bijzondere import gaat, namelijk uit China afkomstige bulkgoederen zonder unieke of specifieke kenmerken. Het Hof heeft zich hier volgens de verwijzende rechter nog niet over uitgesproken, en hij vraagt daarom naar de toepasselijkheid van verschillende Unierechtelijke douaneregelingen in deze situatie.
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 140, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: „uitvoeringsverordening”) aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van de nationale douaneautoriteit waarbij die autoriteit, in het geval van bulkgoederen zonder unieke of specifieke eigenschappen, de vaststelling dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen of de aangegeven transactiewaarde de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs is, baseert op de omstandigheid dat de belastingplichtige, ondanks herhaalde verzoeken van de douaneautoriteit, niet heeft aangetoond dat de aankoopprijs werkelijk is betaald of overgemaakt, de met de betaling van de aankoopprijs verband houdende boekingen en de commerciële correspondentie met betrekking tot de transactie (het aanbod, de bevestiging van het aanbod en de bestelling, gesteld in de Hongaarse taal) niet ter beschikking van de douaneautoriteit heeft gesteld, en dat de betaling van de aangegeven transactiewaarde evenmin is bevestigd door de bank die de rekening beheert? 2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, moet dan artikel 74, leden 1 en 2, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: „douanewetboek”) aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van douaneautoriteit die ook de toepassing van de in artikel 74, lid 2, punten a) tot en met d), van het douanewetboek omschreven bijkomende methoden uitsluit, op grond dat de toepassing ervan niet mogelijk is omdat de belastingplichtige geen gegevens heeft verstrekt over de voornaamste kenmerken van het goed (materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie)?
3. Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend is, staat dan aan de toepassing van de in artikel 74, lid 2, punten a) tot en met d), van het douanewetboek omschreven bijkomende methoden in de weg dat de douaneautoriteit, hoewel zij over de mogelijkheid beschikte, geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om monsters van het goed te nemen, op basis waarvan zij kennis had kunnen nemen van de voornaamste kenmerken ervan?
4. Indien het antwoord op de tweede en de derde vraag bevestigend is, moet dan artikel 74, lid 3, van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van de douaneautoriteit waarbij voor de vaststelling van de douanewaarde de methode van artikel 144, lid 2, van de uitvoeringsverordening wordt toegepast, wanneer de douaneautoriteit de kenmerken (materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie) van het goed waarvan de waarde moet worden bepaald niet kent omdat de belastingplichtige daarover, ondanks herhaalde verzoeken van de douaneautoriteit, geen gegevens heeft verstrekt?
5. Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend is, moet dan artikel 74, lid 3, van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van de douaneautoriteit waarbij voor de vaststelling van de douanewaarde de methode van artikel 144, lid 2, van de uitvoeringsverordening wordt toegepast, zonder dat de douaneautoriteit, hoewel zij over de mogelijkheid beschikte, gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om monsters van het goed te nemen, op basis waarvan zij kennis had kunnen nemen van de voornaamste kenmerken van het goed (materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie)?
6. Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend is, moet dan artikel 144, lid 2, van de uitvoeringsverordening aldus worden uitgelegd dat het de douaneautoriteit de mogelijkheid biedt om de douanewaarde met behulp van gegevensfiltering in de nationale douanedatabase vast te stellen als het rekenkundige gemiddelde van de eenheidsprijs per kilogram van de goederen die onder dezelfde Taric-code vallen als de aan de controle onderworpen bulkgoederen zonder unieke of specifieke kenmerken, en op de dag van de aanvaarding van de douaneaangifte en in de voorafgaande 90 dagen tot het vrije verkeer zijn toegelaten, wanneer van de aan de controle onderworpen goederen slechts de Taric-code en het land van oorsprong (China) bekend zijn en de douaneautoriteit geen informatie heeft over de voornaamste kenmerken (materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie) van de goederen waarvan de douanewaarde moet worden bepaald, en de belastingplichtige, ondanks herhaalde verzoeken van de douaneautoriteit, daarover, met uitzondering van de benaming en de Taric-code, geen gegevens heeft verstrekt?
7. Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend is, moet dan artikel 22, lid 7, van het douanewetboek, in samenhang met het recht op behoorlijk bestuur dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de uitleggings- en toepassingspraktijk van de douaneautoriteit waarbij deze autoriteit in haar besluit uitsluitend vermeldt dat zij goederen uit de nationale database heeft geselecteerd die uit hetzelfde land afkomstig zijn en dezelfde Taric-code hebben als de aan de douanecontrole onderworpen goederen, volgens de door haar vastgelegde en in aanmerking genomen criteria, zonder evenwel op gedocumenteerde wijze inzichtelijk te maken welke stappen zij heeft genomen om de douanedatabase te filteren en te verfijnen teneinde de douanewaarde van de aan de douanecontrole onderworpen goederen vast te stellen?
8. Moet artikel 22, lid 7, van het douanewetboek, in samenhang met het recht op behoorlijk bestuur dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van de douaneautoriteit waarbij de resultaten van de vergelijking van de onder dezelfde Taric-code vallende, door de douaneautoriteiten gecontroleerde goederen aan de belastingplichtige worden meegedeeld middels een door de douaneautoriteit samengesteld elektronisch document houdende de dataset waarvan gebruik is gemaakt, opgesteld in een formaat (MS Excel-tabel) waarin eventuele, door de douaneautoriteit aangebrachte wijzigingen niet controleerbaar zijn en eventueel later kunnen worden gewijzigd?
9. Moet artikel 22, lid 7, van het douanewetboek, in samenhang met het recht op behoorlijk bestuur dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met de praktijk van de douaneautoriteit waarbij de resultaten van de vergelijking van de aan de douanecontrole onderworpen goederen met de door het filteren van de douanedatabase verkregen gegevens van de onder dezelfde Taric-code vallende, door de douaneautoriteiten gecontroleerde goederen, aan de belastingplichtige worden meegedeeld door de vergelijkende gegevens waarmee in het kader van de beoordeling rekening is gehouden niet in het besluit op te nemen, maar deze gegevens aan de belastingplichtige worden verstrekt in de vorm van een bijlage die een integrerend deel van het besluit uitmaakt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: FIN; FIN-Fiscaal