C-409/20 Subdelegación del Gobierno en Pontevedra
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 22 januari 2021 Schriftelijke opmerkingen: 8 maart 2021
Trefwoorden : terugkeerrichtlijn; derdelanders;
Onderwerp :
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven;
Feiten:
UN, meerderjarig en met de Colombiaanse nationaliteit, is op 09-05-2017 wettelijk het grondgebied van de EU binnengekomen als toerist met een uitnodigingsbrief van zijn meerderjarige zoon, die in Spanje woont en de Spaanse nationaliteit heeft. Zijn verblijf als toerist had een maximale geldigheidsduur van 90 dagen. UN is echter niet naar Colombia teruggekeerd, maar is in Spanje gebleven en heeft zich ingeschreven in het bevolkingsregister van de woonplaats van zijn zoon. Op 13-02-2019 werd een strafprocedure tegen UN ingesteld omdat hij geen verblijfsvergunning had. In maart 2019 heeft UN een verzoek om een verblijfsvergunning als familielid van een EU-burger ingediend. Ook heeft hij zich in het kader van de strafprocedure beroepen op zijn familiebanden in Spanje, aangezien al zijn kinderen legaal in Spanje wonen en een van hen de Spaanse nationaliteit heeft verkregen. Bovendien stelde hij dat hij geen familie meer heeft in Colombia, dat hij in dat land geen bestaansmiddelen heeft, dat hij geen strafblad heeft en dat hij nog nooit is aangehouden. Voorts voerde hij humanitaire redenen, de bescherming van het gezin en de schending van het evenredigheidsbeginsel aan. Op 30-04-2019 is het verzoek om een verblijfsvergunning afgewezen. UN heeft dit besluit tot afwijzing aangevochten in een procedure die nog aanhangig is. Op 08-05-2019 werd het in casu bestreden besluit vastgesteld en aan UN de straf van verwijdering van het Spaanse grondgebied opgelegd met een inreisverbod van drie jaar. Op 31-10-2019 heeft UN bij de verwijzende rechter beroep ingesteld. Bovendien heeft hij een verzoek tot tijdelijke schorsing van de verwijdering ingediend, dat op 19-12-2019 is toegewezen.
Overweging:
Deze verwijzingsbeschikking had in eerste instantie twee prejudiciële vragen. Als gevolg van het arrest van 8 oktober 2020 in C-568/19 is de tweede prejudiciële vraag zonder voorwerp geraakt, doordat die vraag reeds is beantwoord in het arrest van het Hof. De eerste prejudiciële vraag blijft echter gehandhaafd. De prejudiciële vraag is bepalend voor de beslechting van het geding tussen UN en de Subdelegación del Gobierno en Pontevedra. Die vraag betreft namelijk relevante twijfels omtrent de uitlegging van de terugkeerrichtlijn en van (C-38/14), die niet ter sprake zijn gebracht door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha en waarover de Europese rechter zich nog niet heeft kunnen uitspreken. De uitspraak van het Hof is nuttig én noodzakelijk om de bij deze rechterlijke instantie aanhangige zaak af te doen, maar ook om de twijfels weg te nemen die in Spanje in talrijke procedures bij bestuurlijke instanties en in gerechtelijke procedures heersen over de vraag of de Spaanse vreemdelingenwet zich verdraagt met de terugkeerrichtlijn.
Prejudiciële vraag:
Moet richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (artikel 4, lid 3, artikel 6, leden 1 en 5, en artikel 7, lid 1) aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling [artikel 53, lid 1, onder a), artikel 55, lid 1, onder b), artikel 57 en artikel 28, lid 3, onder c), van Ley Orgánica 4/2000 sobre derechos y libertades de los extranjeros en España y su integración social (organieke wet 4/2000 betreffende de rechten en vrijheden van vreemdelingen in Spanje en hun sociale integratie) van 11 januari 2000] die het illegale verblijf van vreemdelingen wanneer er geen sprake is van verzwarende omstandigheden, in eerste instantie bestraft met een boete en een verzoek tot vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst, die in tweede instantie worden gevolgd door de sanctie van verwijdering indien de vreemdeling zijn situatie niet in orde brengt of vrijwillig terugkeert naar zijn land?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: gevoegde zaken C-261/08 en C-348/08,; C-38/14; C-487/12, C-14/86, C-74/95; gevoegde zaken C-387/02, C-391/02 en C-403/02;
Specifiek beleidsterrein: JenV-dmb