C-41/22 Helvetia schweizerische Lebensversicherung
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 maart 2022 Schriftelijke opmerkingen: 3 mei 2022
Trefwoorden : verzekeringsovereenkomst, rechtsverwerking en rechtsmisbruik, herroeping
Onderwerp :
- Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG
- Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG
- Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering
Feiten:
Het geding tussen partijen – de verzekeringnemer en de verzekeringsmaatschappij – betreft de volledige ontbinding van een verzekeringsovereenkomst die volgens het zogenoemde „aanvraagmodel” is gesloten. Verzoeker heeft in 2008 een unit-linked pensioenverzekering met verweerster afgesloten. Hierbij werden de consumentenvoorlichtingen aan hem verstrekt op het tijdstip dat hij de aanvraag heeft ingediend. De details worden betwist. In 2020 heeft verzoeker zijn herroepingsrecht op grond van de oorspronkelijke versie van § 8 van wet inzake de verzekeringsovereenkomst (VVG) uitgeoefend. Hij voert aan dat de informatie over het herroepingsrecht formeel en inhoudelijk onjuist was. Voorts baseert hij zijn herroeping erop dat de verplicht aan de consument te verstrekken inlichtingen ontbraken of onvolledig waren. Verzoeker vordert in wezen, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, terugbetaling van de in de tussentijd betaalde premies en teruggave van de baten die de verzekeringsmaatschappij op basis van zijn premies heeft ontvangen en behaald. Volgens verweerster was de informatie over het herroepingsrecht correct en zijn ook alle belangrijke consumentenvoorlichtingen verstrekt. Zij wijst alle door verzoeker aangevoerde rechten op informatie af. Partijen zijn het in dit verband oneens over de vraag of de recente rechtspraak van het Hof betreffende rechtsverwerking en rechtsmisbruik bij een herroeping van consumentenkredietovereenkomsten op het verzekeringsrecht kan worden toegepast.
Overweging:
In dit verzoek om een prejudiciële beslissing staat de vraag centraal of en in hoeverre nationale regels of rechtspraak de uitoefening en handhaving van de rechten van de verzekeringnemer mogen verhinderen of beletten, en of de verzekeringnemer bij de handhaving van zijn rechten een recht op informatie of andere verlichtingen ten opzichte van de verzekeraar heeft. Met name moet worden vastgesteld welke grenzen voor de uitoefening van consumentenrechten in het verzekeringsrecht kunnen gelden. Kan een verzekeraar zich zelfs dan op rechtsverwerking, misbruik van recht of de verstreken tijd beroepen wanneer de informatie over het herroepingsrecht gebrekkig was of wanneer noodzakelijke consumentenvoorlichtingen ontbraken? Allereerst rijst de voor de beslechting van het geding belangrijke vraag of en welke stelplicht en bewijslast op de consument rusten om gerechtvaardigde rechten op ontbinding van een niet tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst in rechte geldend te maken. Indien de stelplicht en de bewijslast desondanks op de consument rusten, staat daar voor hem dan een recht op informatie of andere verlichtingen ten opzichte van de verzekeraar tegenover? Wanneer een herroepingsrecht voortvloeit uit het feit dat de consument niet of onjuist was geïnformeerd of volgens het Unierecht vereiste consumenteninlichtingen ontbraken, maken verzekeraars en rechterlijke instanties in Duitsland in veel gevallen gebruik van de invalshoek van rechtsverwerking en rechtsmisbruik om vorderingen tot ontbinding of schadevergoeding op grond van onjuiste inlichtingen af te wijzen. Voor het Bundesgerichtshof volstaat het dat het gedrag van de verzekeringnemer objectief tegenstrijdig is: de verzekeringnemer laat de hem toegekende en meegedeelde herroepingstermijn bij het sluiten van de overeenkomst verstrijken zonder hiervan gebruik te maken en betaalt de overeengekomen verzekeringspremies regelmatig. Het beroep van het Bundesgerichtshof op het in § 242 BGB vervatte beginsel van goede trouw lijkt echter in het licht van het – dwingende en voorrang hebbende – Unierecht en de relevante rechtspraak van het Hof in Luxemburg problematisch. Volgens vaste rechtspraak van het Hof is voor het bewijs dat er sprake is van rechtsmisbruik, in de regel een subjectief element vereist. Bovendien lijkt het erop dat de recente rechtspraak van het Hof betreffende rechtsverwerking en rechtsmisbruik bij de herroeping van consumentenkredietovereenkomsten, op het verzekeringsrecht kan worden toegepast.
Prejudiciële vragen:
1. Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering, artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering en artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83, in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling of rechtspraak volgens welke de verzekeringnemer, nadat hij zijn herroepingsrecht rechtmatig heeft uitgeoefend, de stelplicht en de bewijslast draagt in verband met de berekening van de door de verzekeraar zelf ontvangen voordelen? Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel, indien een dergelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast toelaatbaar is, dat daar voor de verzekeringnemer een recht op informatie of andere verlichtingen ten opzichte van de verzekeraar tegenover staat, zodat hij zijn rechten kan doen gelden?
2. Mag een verzekeraar die de verzekeringnemer niet of slechts onjuist over zijn herroepingsrecht heeft geïnformeerd, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de verzekeringnemer, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking, misbruik van recht of de verstreken tijd?
3. Mag een verzekeraar die de verzekeringnemer geen of slechts onvolledige of onjuiste consumentenvoorlichtingen heeft verstrekt, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de verzekeringnemer, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking, misbruik van recht of de verstreken tijd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Nederlanden Levensverzekering Mij (C-51/13), BNP Paribas Personal Finance, (C-776/19–C-782/19), (C-355/18–C-357/18 en C-479/18), (C-209/12), UK e.a, (C-33/20, C-155/20 en C-187/20), (C-617/10), Allianz Lebensversicherung (C-2/22)
Specifiek beleidsterrein: JenV, FIN, EZK