C-411/23 D.

Contentverzamelaar

C-411/23 D.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 september 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    21 oktober 2023

Trefwoorden: aankomstvertraging, onverwachte problemen, buitengewone omstandigheden

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91.

Feiten:

J. D. (passagier) heeft met P. S.A. (luchtvaartmaatschappij) een overeenkomst inzake vervoer over het traject Krakau-Chicago gesloten. De gecontracteerde vlucht heeft diezelfde dag plaatsgevonden maar was vertraagd, met als gevolg dat de passagier meer dan 3 uur na de geplande aankomsttijd op de luchthaven van bestemming is gearriveerd. De cessionaris van J. D., D. S.A. heeft verzocht de luchtvaartmaatschappij te veroordelen tot betaling. De luchtvaartmaatschappij heeft inlichtingen ontvangen van een probleem met het ontwerp van de motoren in bepaalde vliegtuigen, die ertoe geleid hebben dat het vliegtuig waarmee J.D. zou vliegen defect hebben gemaakt. Omdat er geen werkende reservemotoren beschikbaar waren, wat een wereldwijd probleem was, moest de vlucht met een ander vliegtuig uitgevoerd worden. Als gevolg van de plotselinge wijziging van de dienstregeling was de vlucht meer dan 3 uur vertraagd. De vordering van D. S.A. is afgewezen door de rechter in eerste aanleg, omdat sprake was van ontlastende omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004. Verzoekster D. S.A. heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en betwist dat er geen sprake was van buitengewone ontlastende omstandigheden.

Overweging:

In de rechtspraak van het Hof is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij bevrijd is van haar verplichting tot compensatie van de passagiers op basis van artikel 7 van verordening nr. 261/2004 indien zij in staat is om aan te tonen dat de annulering of de aankomstvertraging van drie uur of meer het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen. Bij sommige technische problemen kan sprake zijn van buitengewone omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de fabrikant van de toestellen waaruit de vloot van de betrokken luchtvaartmaatschappij is samengesteld bekendmaakt dat deze toestellen een verborgen fabricagefout vertonen die gevolgen heeft voor de vliegveiligheid. De verwijzende rechter twijfelt over de vraag of de begrippen „buitengewone omstandigheden” en „onverwachte problemen” ook betrekking hebben op een probleem waarvan het intreden als het ware is aangekondigd en dat derhalve in zekere zin voorzienbaar was. Om dit vereiste te kunnen beoordelen moet derhalve worden nagegaan in hoeverre het waarschijnlijk was dat het probleem zou voordoen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn.

De vervoerder heeft de nodige technische inspecties laten uitvoeren, en het staat vast dat het defect van de motor een van hem losstaande gebeurtenis was waarover hij geen controle had. Wanneer een vervoerder zich wil beroepen op buitengewone omstandigheden, moet hij aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Derhalve moet worden onderzocht of de vervoerder geen reparatieplan had moeten opstellen en geen reservevliegtuigen had moeten regelen. Echter kunnen er van de vervoerder evenwel geen offers kunnen worden verwacht die onaanvaardbaar zijn. Van een dergelijk onaanvaardbaar offer is mogelijk sprake wanneer van een vervoerder wordt verwacht dat hij een reservevliegtuig, inclusief volledige bemanning, regelt dat te allen tijde in staat van gereedheid verkeert.

Prejudiciële vragen:

1) Vormt een door de fabrikant gesignaleerd probleem met de constructie van een vliegtuigmotor een „buitengewone omstandigheid” en valt dat onder het begrip „onverwachte problemen” in de zin van de overwegingen 14 en 15 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 indien de vervoerder enkele maanden voorafgaand aan de vlucht van het mogelijke constructieprobleem op de hoogte was?

2) Indien het probleem met de constructie van de motor bedoeld in [de eerste vraag] moet worden opgevat als een „buitengewone omstandigheid” in de zin van de overwegingen 14 en 15 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet dan in het kader van het treffen van „alle redelijke maatregelen” in de zin van overweging 14 en artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 van de luchtvaartmaatschappij worden verwacht dat zij, aangezien het waarschijnlijk is dat zich een probleem met de constructie van de vliegtuigmotor zal voordoen, voorzorgsmaatregelen treft die ertoe strekken reservevliegtuigen gereed te houden, in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening, zodat zij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2014 bedoelde compensatie te betalen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-549/07; C-402/07 en C-432/07; C-294/10;, C-12/11; Van der Lans, C-257/14, C-315/15; Germanwings, C-501/17; Finnair, C-832/18; Airhelp, C-28/20; gevoegde zaken TAP Portugal (Overlijden van de copiloot), gevoegde zaken C-156/22 tot en met C-158/22.

Specifiek beleidsterrein: IenW