C-412/21 Dual Prod
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 september 2021Schriftelijke opmerkingen: 15 november 2021
Trefwoorden : onschuldpresumptie, ne bis in idem, strafrecht, bestuurlijke sanctie, alcoholvergunning
Onderwerp :
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
- Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/Eeg, artikel 16, lid 1
- Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende drank
Feiten:
Verzoekster heeft een vergunning voor de productie van alcohol en alcoholische dranken. Op 1-8-2008 heeft de politie op verzoek van de controleorganen van de douane een doorzoeking in verzoeksters bedrijf verricht. Bij die controle is vastgesteld dat verzoekster een leiding had aangelegd waarmee alcohol werd vervoerd naar een tank aan de rand van de omheining van het belastingentrepot. Na de doorzoeking worden gelijktijdig twee procedures ingeleid, betreffende dezelfde feiten. In de strafprocedure wordt tenlastegelegd dat een leiding was gemonteerd in de productie-installatie en dat er een hoeveelheid van 40 liter of meer ethylalcohol buiten het belastingentrepot werd bewaard. Een dag na de doorzoeking verzegelen de douaneautoriteiten de bedrijfsruimten van verzoekster wegens inbreuk op de bijzondere regeling voor accijnsproducten. Door de verzegeling kon geen enkele activiteit worden verricht, buiten administratief beheer. De vergunning voor het belastingentrepot werd niet geschorst. De bestuursrechter oordeelt dat de verzegeling onrechtmatig was, gelet op de onschuldpresumptie, aangezien geen definitieve rechterlijke uitspraak was gedaan. Op 5-9-2018 hebben de douaneautoriteiten de vergunning van verzoekster alsnog geschorst voor een periode van twaalf maanden, omdat vermoedens van strafbare feiten volgens hen volstonden voor het opleggen van deze bestuurlijke sanctie. In de beroepsprocedure heeft de bestuursrechter de schorsing verlaagd naar acht maanden, welke verzoekster heeft ondergaan. Op 21-10-2020 is verzoekster als verdachte aangemerkt in de strafprocedure, waarna de douaneautoriteiten op 19-11-2020 voor dezelfde feiten de vergunning van verzoekster opnieuw schorsen, ditmaal voor onbepaalde tijd tot aan de definitieve uitspraak in de strafprocedure. Verzoekster heeft bij de verwijzende rechter aangevoerd dat de beginselen van onschuldpresumptie en ne bis in idem zijn geschonden.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter moet verzoekster als onschuldig worden beschouwd, zolang de nationale rechter haar niet definitief schuld heeft bevonden aan de haar ten laste gelegde feiten. Uit het besluit van de douaneautoriteiten lijkt echter te kunnen worden opgemaakt dat verzoekster schuldig wordt geacht. De verwijzende rechter is van oordeel dat het beginsel ne bis in idem moet worden uitgelegd met betrekking tot de toepassing van eenzelfde soort sanctie, van dezelfde aard, voor dezelfde feiten, aangezien de sancties van schorsing van de vergunning voor het belastingentrepot nauw verband houden met de strafprocedure.
Prejudiciële vragen:
1) Kan artikel 48, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het vermoeden van onschuld, gelezen in samenhang met artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/118/EG, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een juridische situatie als in de onderhavige zaak aan de orde is, waarin een bestuurlijk besluit tot schorsing van de vergunning voor de productie van alcohol kan worden vastgesteld op grond van louter vermoedens die in een lopende strafprocedure worden onderzocht, zonder dat er een definitieve strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken?
2) Kan artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het beginsel ne bis in idem, gelezen in samenhang met artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/118/EG, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een juridische situatie als in de onderhavige zaak aan de orde is, die inhoudt dat aan dezelfde persoon voor dezelfde feiten twee gelijkaardige sancties zijn opgelegd (schorsing van de vergunning voor de productie van alcohol), die uitsluitend verschillen [wat betreft de duur van de sancties]?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-617/10;
Specifiek beleidsterrein: JenV; Fin;