C-412/24 Faure Le Page
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 5 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 22 september 2024
Trefwoorden: merkrecht
Onderwerp: - Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten: artikel 3, lid 1, onder g).
Feiten: Op 10 oktober 2018 is de vennootschap ‘Maison Fauré Le Page’ ontbonden. Deze vennootschap was sinds 1716 in Parijs actief op het gebied van de koop en verkoop van wapens, munitie en lederen accessoires. Op 27 november 1992 zijn al haar activa en passiva overgedragen aan de enige aandeelhouder, de vennootschap ‘Saillard’. Deze vennootschap heeft het Franse merk ‘Fauré Le Page’ ingeschreven voor onder meer wapens. Dit merk is in 2009 overgedragen aan de vennootschap ‘Fauré Le Page Paris’. Op 26 oktober 2012 heeft de vennootschap ‘Goyard ST-Honoré’, de vennootschappen ‘Fauré Le Page Paris’ en ‘Fauré La Page maroquinier’ gedagvaardigd ter verkrijging van de nietigverklaring van de voorgenoemde merken, op de grond dat zij misleidend zouden zijn omdat de vennootschap ‘Fauré Le Page Paris’ niet alle activiteiten van de originele vennootschap heeft overgenomen.
Overweging: Artikel 3, lid 1 van richtlijn 2008/95 bepaalt de gronden waarop merken nietig verklaard kunnen worden. Hier vallen ook merken onder die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, op grond van sub g. De verwijzende rechter vindt het onduidelijk welke informatie mee gerekend kan worden om een misleiding vast te kunnen stellen, en stelt verschillende vragen ter verduidelijking.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 3, lid 1, onder g), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de vermelding van een fantasiedatum in een merk waarmee onjuiste informatie wordt overgebracht met betrekking tot de anciënniteit, de degelijkheid en het vakmanschap van de producent van de waren, en bijgevolg met betrekking tot een van de immateriële kenmerken van deze waren, volstaat voor de vaststelling van werkelijke misleiding of een voldoende ernstig risico van misleiding van de consument? 2) In het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat a) een merk als misleidend kan worden beschouwd wanneer het gevaar bestaat dat de consument van de erdoor aangeduide waren en diensten gelooft dat de houder van dit merk reeds eeuwenlang deze waren produceert, wat deze waren een prestigieus imago verleent, terwijl dit niet het geval is? b) voor werkelijke misleiding of een voldoende ernstig risico van misleiding van de consument – waarvan de vaststelling dat een merk misleidend is afhangt – vereist is dat het merk voldoende specifiek wijst op de potentiële kenmerken van de waren en diensten waarvoor het is ingeschreven, zodat de doelconsument ertoe wordt gebracht te geloven dat de waren en diensten bepaalde kenmerken bezitten die zij in werkelijkheid niet bezitten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C 259/04; C-59/08
Specifiek beleidsterrein: EZ