C-413/15 Farrell
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 11 september 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 28 september 2015 Schriftelijke opmerkingen: 28 oktober 2015 Trefwoorden: motorrijtuigenverzekering; overheidsorganen Onderwerp Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven
Verzoekster Elaine Farrell (over wie eerder zaak C-356/05 over is gevoerd) heeft schade geleden als gevolg van een verkeersongeval (in 1996) waarbij de veroorzakende bestuurder van de bestelauto waarin zij zich (wegens ontbreken van stoelen op de vloer zittend) bevond niet verzekerd was en niet in staat bleek om de toegekende vergoeding uit eigen middelen te betalen. Destijds bestond in IER geen wettelijke verplichting om een inzittendenverzekering af te sluiten. De vordering is overgedragen aan het Motor Insurers’ Bureau of Ireland (MIBI). IER heeft RL 90/232, die verlangt dat alle inzittenden van motorrijtuigen worden gedekt door de verzekering van de bestuurder daarvan, destijds niet correct geïmplementeerd, zoals door HvJEU al geconstateerd in de eerdere Farrell-zaak C-365/05. Het MIBI is ingesteld om te voldoen aan het vereiste: „Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel, die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in lid 1 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden”. Het MIBI wordt gefinancierd door de verzekeringsmaatschappijen die in IER aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorrijtuigen aanbieden. Alle verzekeringsmaatschappijen zijn krachtens de wet lid van MIBI.
De verwijzende IER rechter (Supreme Court) ziet zich voor de vraag gesteld of MIBI in EURrechtelijke zin moet worden aangemerkt als ‘overheidsorgaan’. De IER High Court heeft deze vraag bevestigend beantwoord: het is weliswaar een particulier lichaam maar in de praktijk is sprake van aanzienlijke mate van toezicht en invloed door de Staat. De Staat heeft weliswaar geen invloed op de individuele behandeling van zaken, maar in geval van onenigheid kan de zaak worden voorgelegd aan IER MinIenM wiens besluit definitief is. De High Court achtte het niet juist de drieledige toets van het arrest Foster strikt toe te passen. Het MIBI maakt met name bezwaar tegen het met terugwerkende kracht aansprakelijk stellen voor een risico waartegen destijds (door falende implementatie) geen verzekeringsplicht was. Het ontbrak dus aan de in de verzekeringsbranche zo noodzakelijke voorspelbaarheid. De verwijzende rechter vraagt zich af hoe de toets van het arrest Foster moet worden toegepast, en legt daartoe de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1. Moet de in het arrest Foster e.a. (zaak C-188/89 [, EU:C:1990:313]) in punt 20 omschreven toets om te bepalen wanneer er van een overheidsorgaan van een lidstaat sprake is, aldus worden uitgelegd dat de elementen van die toets
a) cumulatief of b) alternatief moeten worden toegepast?
2. Wanneer de in het arrest Foster e.a. (zaak C-188/89 [, EU:C:1990:313]) genoemde afzonderlijke aspecten kunnen worden beschouwd als alternatieve factoren waarmee bij de vorming van een totaaloordeel rekening dient te worden gehouden, is er dan een fundamenteel beginsel dat ten grondslag ligt aan de in dat arrest genoemde afzonderlijke factoren, dat een gerecht dient toe te passen bij de motivering van zijn oordeel of een specifiek orgaan als overheidsorgaan valt aan te merken? 3. Volstaat het dat een lidstaat, met het kennelijke oogmerk om aan zijn Europeesrechtelijke verplichtingen te voldoen, een brede verantwoordelijkheid heeft overgedragen aan een orgaan, om dat orgaan als overheidsorgaan van die lidstaat aan te merken, of is daarenboven vereist dat een dergelijk orgaan a) beschikt over bijzonder bevoegdheden of
b) optreedt onder direct toezicht of directe supervisie van die lidstaat? Specifiek beleidsterrein: IenM en VenJ