C-414/23 Metsa Fibre
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 september 2023 Schriftelijke opmerkingen: 15 november 2023
Trefwoorden: hertoewijzing van emissierechten
Onderwerp:
• Artikel 70, lid 1, van verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: “monitoringverordening”);
• Overweging 8, artikel 35, lid 6, 40, lid 1 en 70, lid 1, van verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van de Commissie (hierna: “registerverordening”);
• Artikel 33, lid 1, van de voor de handelsperiode van 2021 tot en met 2030 vastgestelde gedelegeerde verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werking van het EU-register;
• artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Feiten:
het Energiavirasto (Fins energiebureau) heeft de totale CO2-emissies van de bioproductfabriek Metsä Fibre Äänekoski (hierna ook: „installatie” of Äänekoski-installatie”) van Metsä Fibre Oy (verzoekende partij) voor de jaren 2013 tot 2017 geverifieerd, aangezien de door de installatie voor de betrokken jaren gerapporteerde jaarlijkse emissies niet volledig in overeenstemming waren met de monitoringverordening. Volgens het Energiavirasto waren de totale emissiehoeveelheden van de installatie, die in het broeikasgasemissieverslag voor de jaren 2013 tot 2017 waren gerapporteerd, onjuist, als gevolg van rechtspraak van het Hof. Hierin heeft het Hof verklaard dat de van 2013 tot 2018 van kracht zijnde bepalingen van de monitoringverordening, volgens welke het CO2 dat voor de productie van precipitatie van calciumcarbonaat (PCC) wordt gebruikt of overgebracht, als emissie van de installatie geldt, ongeacht of dit kooldioxide al dan niet in de atmosfeer wordt uitgestoten, ongeldig zijn. Het arrest diende met terugwerkende kracht te worden toegepast vanaf de inwerkingtreding van de monitoringverordening, zodat de emissierapportage van de Äänekoski-installatie van Metsä Fibre Oy voor de jaren 2013 tot 2017 niet in overeenstemming was met voornoemde verordening. Tegen het besluit van het Energiavirasto heeft de verzoekende partij beroep ingesteld.
Overweging:
Volgens het besluit van het Energiavirasto bedroeg het in het EU-register ingeleverde aantal overtollige emissierechten in totaal 115 312. Echter staan de vastgestelde termijnen voor het terugdraaien van een per vergissing geïnitieerde transactie in de registerverordening in de weg aan de restitutie van het ingeleverde aantal overtollige emissierechten op de rekening van de Äänekoski-installatie van Metsä Fibre Oy, en voornoemde verordening voorziet niet in een regeling voor het geval dat emissierechten op basis van ongeldige bepalingen worden ingeleverd. Metsä Fibre Oy voert echter aan dat de Äänekoski-installatie thans nagenoeg CO2-neutraal is, zodat de onderneming het positieve nalevingsstatuscijfer van de nalevingsrekening van deze installatie in de praktijk niet kan gebruiken bij toekomstige inleveringen van emissierechten.
Metsä Fibre Oy is van mening dat de corrigerende maatregel in het besluit van het Energiavirasto naar zijn aard niet kan worden beschouwd als een doeltreffende en adequate wijze om de onderneming in de juridische en financiële positie te brengen waarin zij zich zou bevinden indien de ongeldige bepaling van de monitoringverordening van de Commissie niet had bestaan en de onderneming om die reden geen overtollige emissierechten had ingeleverd. Volgens Metsä Fibre Oy moet de inlevering van de emissierechten in het EU-register zodanig worden teruggedraaid dat de onderneming de ten onrechte ingeleverde emissierechten terugkrijgt op de rekening van de Äänekoski-installatie en er vrij over kan beschikken. Volgens het Energiavirasto zou het bij de huidige jaarlijkse emissiehoeveelheden naar schatting ongeveer zes- tot zevenduizend jaar duren om het positieve nalevingsstatuscijfer van de nalevingsrekening ten belope van 115 312 emissierechten te gebruiken.
In het door Metsä Fibre Oy ingestelde beroep moet daarom worden onderzocht of het besluit van het Energiavirasto over de verrekeningswijze van het in het EU-register ingeleverde aantal overtollige emissierechten rechtmatig is, in het bijzonder wanneer in aanmerking wordt genomen dat de overtollige emissierechten werden ingeleverd bij toepassing van de op een later tijdstip ongeldig verklaarde bepalingen van de monitoringverordening van de Commissie.
Prejudiciële vragen:
1. Zijn de bepalingen van de artikelen 70 en 40 van de registerverordening van de Commissie inzake de termijnen voor het terugdraaien van transacties en inzake het definitieve en onherroepelijke karakter van transacties ongeldig, gelet op het recht op eigendom zoals vastgelegd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en op de andere door het Handvest beschermde rechten, voor zover die bepalingen in de weg staan aan een hertoewijzing van emissierechten aan Metsä Fibre Oy in een situatie waarin de inlevering van overtollige emissierechten in het EU-register was gebaseerd op de toepassing van de in het arrest Schaefer Kalk ongeldig verklaarde bepalingen en de onderneming wegens het huidige lage emissieniveau van de Äänekoski-installatie geen gebruik kan maken van het positieve nalevingsstatuscijfer van de nalevingsrekening?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: zijn de bepalingen van de artikelen 70 en 40 van de registerverordening van de Commissie überhaupt van toepassing in een situatie waarin de inlevering van overtollige emissierechten in het EU-register was gebaseerd op de toepassing van de in het arrest Schaefer Kalk ongeldig verklaarde bepalingen en niet op een transactie die onopzettelijk of per vergissing werd geïnitieerd door de rekeninghouder of een nationale administrateur die namens de rekeninghouder optreedt?
3. Indien de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: bestaat er enige andere door het Unierecht toegestane mogelijkheid om Metsä Fibre Oy met het oog op het gebruik van emissierechten in de positie te brengen waarin zij zich zou bevinden indien de in het arrest Schaefer Kalk ongeldig verklaarde bepalingen niet hadden bestaan en de onderneming om die reden geen overtollige emissierechten had ingeleverd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-460/15.
Specifiek beleidsterrein: FIN