C-419/16
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 16 september 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 2 oktober 2016 Schriftelijke opmerkingen: 2 november 2016
Trefwoorden: vrij verkeer werknemers (artsen)
Onderwerp: - VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers)
- richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma’s, certificaten en andere titels.
Verzoekster is ITA staatsburger, nu woonachtig in OOS. Zij heeft voor haar opleiding tot en werkzaamheden als neuroloog/psychiater aan de universiteit van Innsbruck/OOS een studiebeurs ontvangen van de Provincie Bolzano (verweerster) ten bedrage van € 68.515,24. (In deze ITA provincie is geen medische faculteit). Verzoekster heeft voor het verkrijgen van de beurs een verklaring getekend waarin zij zich ertoe verbindt in de tien jaar na verkrijging van de titel van specialist gedurende vijf jaar diensten te verrichten in de openbare gezondheidsdienst van de provincie Bolzano. Verweerster benadert haar per brief van 20-01-2003 met verzoek om een verklaring dat zij in de provincie werkzaam is of dat zij daartoe een aanvraag heeft ingediend. Verzoekster laat dan weten dat zij zich in OOS heeft gevestigd en niet in Bolzano heeft gewerkt, waarop verweerster bij besluit van 05-08-2013 70% van de uitgekeerde beurs + rente (in totaal € 119.933,87) terugvordert. Dit besluit wordt door verzoekster aangevochten. Verzoekster stelt dat de rechtsgrondslag (de ITA regeling) in strijd is met VWEU artikel 45 en met RL 93/16 waarin in de bijlage de EULS de verplichting wordt opgelegd voor een passende bezoldiging gedurende de opleiding zorg te dragen. Verweerster stelt dat de door haar verstrekte beurs geen ‘bezoldiging’ betreft. De beperking van het vrije verkeer acht zij gerechtvaardigd vanwege het doel: bescherming volksgezondheid.
Voor de verwijzende ITA rechter (Rb Bolzano) rijst met name de vraag of verweerster aan het toekennen van de beurs de genoemde voorwaarden mag verbinden gezien het vereiste van de RL te voorzien in een ‘passende bezoldiging’. Door deze regeling lijkt sprake van belemmering van het vrij verkeer van artsen. Door de wettelijke rente eraan toe te voegen wordt het geleende bedrag bovendien in werkelijkheid veel hoger dan de verplichte terugbetaling van 70%. De geldende ITA regeling (wetsbesluit van 17-08-1999) sluit echter uitdrukkelijk uit dat de door specialisten in opleiding ontvangen vergoedingen kunnen worden teruggevorderd, door te bepalen dat „de arts in geval van voortijdige beëindiging van de overeenkomst in elk geval recht heeft op de bezoldiging die hij of zij tot de datum van beëindiging heeft verdiend en op de bijdragevergoeding voor de betrokken periode”. Daarnaast twijfelt de rechter of de regeling verenigbaar is met VWEU artikel 45. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Moeten artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 75/363/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76/EEG, en de daarin vermelde bijlage aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van nationaal recht zoals in het hoofdgeding van toepassing is, die bepaalt dat bezoldigingen voor specialisten in opleiding slechts worden uitbetaald na overlegging van een verklaring waarin de belanghebbende arts zich ertoe verbindt dat hij in de tien jaar na de verkrijging van de titel van specialist ten minste vijf jaar diensten zal verrichten in de openbare gezondheidsdienst van de Provincia autonoma di Bolzano, en die de Provincia autonoma di Bolzano, het lichaam dat de bezoldiging financiert, uitdrukkelijk toestaat om in geval van algehele niet-nakoming van deze verbintenis tot 70 % van het betaalde bedrag terug te vorderen, met rente berekend vanaf de datum waarop de overheidsdienst de afzonderlijke betalingen heeft verricht?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, staat dan het in artikel 45 VWEU bedoelde beginsel van vrij verkeer van werknemers in de weg aan een bepaling van nationaal recht zoals in het hoofdgeding van toepassing is, die bepaalt dat bezoldigingen voor specialisten in opleiding slechts worden uitbetaald na overlegging van een verklaring waarin de belanghebbende arts zich ertoe verbindt dat hij in de tien jaar na de verkrijging van de titel van specialist ten minste vijf jaar diensten zal verrichten in de openbare gezondheidsdienst van de Provincia Autonoma di Bolzano, en die de Provincia Autonoma di Bolzano, het lichaam dat de bezoldiging financiert, uitdrukkelijk toestaat om in geval van algehele niet-nakoming van deze verbintenis tot 70% van het betaalde bedrag terug te vorderen, met rente berekend vanaf de datum waarop de overheidsdienst de afzonderlijke betalingen heeft verricht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: OCW