C-419/18 en C-483/18 Profi Credit Polska e.a.
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 04 oktober 2018 Schriftelijke opmerkingen: 20 november 2018 Trefwoorden: oneerlijke bedingen; consumentenbescherming; rechterlijke bevoegdheid Onderwerp: - Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes; - Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad; - Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; Feiten: Verzoekende partij (Profi Credit Polska) verstrekt kredieten. Verweerders hebben, afzonderlijk, als consument een leningsovereenkomst met Profi Credit Polska gesloten, waarbij ieder van hen ten gunste van de verzoekende partij tot zekerheid een ondertekende, onvolledig (blanco) orderbriefje met de vermelding “niet aan order” heeft getrokken. De bedragen waren af te leiden uit deze orderbriefjes. De verzoekende partij heeft vervolgens een deel van de verweerders in kennis gesteld van de opzegging van de overeenkomst vanwege de niet-afbetaling van de lening volgens het aflossingsschema. De verzoekende partij dagvaardde alle verweerders en verzocht om veroordeling tot betaling van de vermelde bedragen. De rechter stelde vast dat er geen rechtsgrond bestond voor de uitvaardiging van een betalingsbevel in een bevelprocedure op basis van een wissel en besloot de zaken verder te behandelen volgens de algemene procesregels. De verzoekende partij stelt dat verweerders zich door de ondertekening van de wissels hebben verbonden tot betaling van het bedrag dat in elk van deze wissels wordt vermeld. Verweerder stelt dat de juiste invulling van de blanco wissel niet kon worden nagegaan omdat de verzoekende partij de leningsovereenkomst niet bij de vordering heeft gevoegd. De overeenkomst zou overigens voldoen aan de voorwaarden van een consumentenkredietovereenkomst, waardoor er sprake is van consumentenbescherming. De toewijzing van de vorderingen van de verzoekende partij zou op grond van de wissel alleen, los van de overeenkomst, in strijd zijn met de beschermde belangen van de consument. Overweging: Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft in de eerste plaats de vraag of een kredietnemer die consument is een onvolledig (blanco) orderbriefje als zekerheid mag stellen voor de schuldvordering van een kredietgever die ondernemer is. Is de aangezochte rechter in het licht van richtlijn 93/13 verplicht ambtshalve te onderzoeken of de overeenkomst die de onderliggende rechtsverhouding van de wisselverbintenis vormt, geen oneerlijke bedingen bevat, zelfs indien de verzoekende ondernemer zijn vordering uitsluitend op de wisselverhouding baseert? Daarnaast betreft het de vraag of de richtlijnen 93/13 en 2008/48 zich verzetten tegen een uitlegging van de nationale bepalingen, volgens welke de rechter niet ambtshalve mag optreden wanneer hij de overeenkomst waarop de onderliggende verbintenis berust, ongeldig acht en de verzoekende partij rechten uit hoofde van een blanco uitgegeven orderbriefje uitoefent en de verwerende partij geen verweermiddelen aanvoert en inactief blijft. Prejudiciële vragen C-419/18: 1. Verzetten artikel 3, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) en richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 43), waarvan met name artikel 10, artikel 14, artikel 17, lid 1, en artikel 19 zich tegen een nationale regeling krachtens welke een kredietnemer die consument is, een onvolledig (blanco) orderbriefje als zekerheid mag stellen voor de schuldvordering van een kredietgever die ondernemer is? 2. Moeten de bepalingen van artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat zij de aangezochte rechter in de procedure als bedoeld in de eerste vraag verplichten ambtshalve te onderzoeken of de bepalingen van de overeenkomst die de onderliggende rechtsverhouding van de wisselverbintenis vormt, geen oneerlijke bedingen bevatten, zelfs indien de verzoekende ondernemer zijn vordering uitsluitend op de wisselverhouding baseert? Prejudiciële vraag C-483/18: Moeten de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zoals gewijzigd, inzonderheid artikel 3, lid 1 en lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, alsmede de bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, zoals gewijzigd, met name artikel 22, lid 3, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een uitlegging van artikel 10 juncto artikel 17 van de Poolse wet van 28 april 1936 op wisselbrieven en orderbriefjes (prawo wekslowe), volgens welke een rechter niet ambtshalve mag optreden wanneer hij op grond van documenten die niet afkomstig zijn van de partijen in de zaak, tot de stellige en gegronde overtuiging is gekomen dat de overeenkomst waarop de onderliggende verbintenis berust, op zijn minst deels ongeldig is, en de verzoekende partij haar recht uit hoofde van een blanco uitgegeven orderbriefje uitoefent terwijl de verwerende partij geen verweermiddelen aanvoert en inactief blijft? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ERSTE Bank Hungary C-32/14; Pannon GSM C-243/08; Kušionová C-34/13; Océano Grupo Editorial C-240-244/98; Mostaza Claro C-168/05; Perenič C-453/10; Sales Sinués en Drame Ba C-381/14 en C-385/14; Banco Español de Crédito C-618/10; Bank Hungary C-32/14; VB Pénzügyi Lízing C-137/08; Aziz C-415/11; Radlinger C-377/14. Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK