C-421/22 DOBELES AUTOBUSU PARKS e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 9 oktober 2022
Trefwoorden: aanbestedingen, openbaar personenvervoer, compensatieregeling
Onderwerp:
Verordening nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 1191/69 en (EEG) nr. 1107/70 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016
Feiten:
Valsts SIA Autotransporta direkcija (aanbestedende dienst) heeft een openbare aanbesteding uitgeschreven ,,Voor de concessie van het recht om openbare busvervoersdiensten te verlenen op het netwerk van routes van regionaal belang”, die voorziet in de sluiting van een overheidsopdracht met aanbieders van openbare vervoersdiensten met een looptijd van 10 jaar. SIA DOBELES AUTOBUSU PARKS, AS CATA, SIA VTU Valmiera, SIA Jelgavas autobusu parks en SIA Jēkabpils autobusu parks (eiseressen) betwistten de bepalingen van het bestek van de aanbesteding. In de bezwaarprocedure betoogden eiseressen en nog een aantal andere partijen dat het bestek en het ontwerpcontract in hun geheel voorzien in een onwettig compensatiemechanisme voor openbaarvervoersdiensten, aangezien de
inschrijvers in hun offerte de prijs van de aangeboden dienst voor de komende tien jaar moeten kunnen voorspellen, een prijs die dient om, voor de duur van het contract, de aan de verleners van openbaarvervoersdiensten te betalen compensatie te bepalen, zonder dat het contract voorziet in een procedure voor herziening van de prijs van de feitelijke dienst in geval van wijziging van de in die prijs begrepen kosten. Deze bezwaren zijn door de bezwaarcommissie van het bureau voor toezicht op overheidsopdrachten bij besluit afgewezen. Daar zij het met dit beluit niet eens waren, stelden eiseressen en die andere partijen beroep in. Volgens eiseressen vormen de bestreden bepalingen van het bestek, in hun geheel beschouwd, een regeling die in strijd is met de verplichtingen die krachtens het Unierecht en het nationale recht op de staat rusten. De door eiseressen aangehaalde verordening 1370/2007 heeft tot doel vast te stellen op welke manier instanties die bevoegd zijn voor het openbaar personenvervoer er, in het licht van het Unierecht, voor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs.
Overweging:
De verwijzende rechter stelt vast dat er argumenten zijn die de stelling van eiseressen lijken te ondermijnen dat verordening 1370/2007 een verplichting oplegt om alle schade te vergoeden die een verlener van openbaarvervoersdiensten kan lijden. Bij de uitlegging van verordening 1370/2007 stellen eiseressen in wezen de vraag aan de orde of een model en de instrumenten voor de toepassing ervan de inschrijvers verplichten om bij de vaststelling van de prijs van de dienst een te groot risico te nemen, en of dit risico een zodanige drempel bereikt dat de staat in feite moet worden geacht zich te onttrekken aan de verplichting om de kosten in verband met het verrichten van de openbaarvervoersdienst op passende wijze te compenseren. In het algemeen kan men het met eiseressen eens zijn dat het thans niet mogelijk is precies te voorspellen wat de prijzen van energiebronnen (brandstoffen) in een tienjarenperspectief zullen zijn, noch wat de gemiddelde lonen in de betrokken sector of de aan het nationale socialezekerheidsstelsel af te dragen premies zullen zijn. Bij een compensatieregeling waarbij de prijzen slechts met tussenpozen van verscheidene jaren en slechts voor een deel van de kosten naar behoren kunnen worden herberekend, bestaat het risico dat kostenstijgingen ten gevolge van onvoldoende nauwkeurige prognoses tot verliezen voor de exploitant zullen leiden, zelfs in het geval van een efficiënte economische activiteit. De vraag rijst of het door de aanbestedende dienst gewaarborgde mechanisme voor prijsherziening in het onderhavige geval een passend compensatiemechanisme vormt dat in overeenstemming is met de doelstelling van verordening 1370/2007 (in dit verband kan als belangrijkste belemmering worden gewezen op de te geringe frequentie van de prijsherziening, waardoor de bij de herberekening van de prijzen te herziene kostencomponenten beperkt zijn).
Prejudiciële vraag:
Staan artikel 1, lid 1, tweede alinea, artikel 2 bis, lid 2, en artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 1191/69 en (EEG) nr. 1107/70 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016, niet in de weg aan een compensatieregeling die de bevoegde instantie niet verplicht om de verlener van openbaarvervoersdiensten middels regelmatige indexering van de contractprijs (compensatiebedrag) volledig te compenseren voor kostenstijgingen in verband met de dienstverlening waarop deze geen vat heeft, hetgeen inhoudt dat het risico dat de dienstverlener verliezen lijdt die niet voor compensatie in aanmerking komen niet volledig wordt weggenomen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZK