C-422/21 Ministero dell Interno
Prejudiciële hofzaak C-422/21 Ministero dell Interno
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 september 2021Schriftelijke opmerkingen: 14 november 2021
Trefwoorden : internationale bescherming; intrekking opvangmaatregelen;
Onderwerp :
- Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming;
Feiten:
TO is onderdaan van een derde land, aanvrager van internationale bescherming en gast in een tijdelijk opvangcentrum in Italië. Hij valt onder de opvangmaatregelen die zijn voorbehouden aan asielzoekers die over onvoldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien. Tegen TO is aangifte gedaan van gewelddadig en bedreigend gedrag. Naar aanleiding van de aangifte is een procedure ingeleid om de opvangmaatregelen in te trekken wegens ernstige schending van de opvangregels. Omdat TO niet binnen de gestelde termijnen opmerkingen had ingediend, noch relevante documenten heeft overgelegd, is een besluit tot intrekking van de ten gunste van TO genomen opvangmaatregelen gelast. TO heeft het besluit op grond van strijd met het recht en misbruik van bevoegdheid aangevochten bij de TAR. Die rechter heeft het beroep, onder verwijzing naar het arrest van het Hof in C-233/18, toegewezen en de bestreden maatregel nietig verklaard. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld. Ter staving van dit beroep wijst het Ministerie erop dat het genoemde arrest van het Hof niet de intrekking van opvangmaatregelen uitsluit, en dat TO bovendien meerderjarig was op het tijdstip van het plegen van de feiten en niet was opgenomen op de lijst van kwetsbare personen. Voorts betrof de zaak die voorwerp was van dat arrest van het Hof de schending van een voorschrift van het opvangcentrum, waar het verwijt aan TO betrekking heeft op een gedraging die duidelijk in strijd is met het Italiaanse strafrecht. Tot slot stelt het ministerie dat de sanctie van intrekking in overeenstemming lijkt te zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Overweging:
De verwijzende rechter stelt dat de uitleg en toepassing die in eerste aanleg aan zaak C-233/18 is gegeven mogelijk onverenigbaar is met het Unierecht. Ten eerste ziet de verwijzende rechter een mogelijke strijdigheid van de opvatting van de rechter in eerste aanleg met de letterlijke bewoordingen van de Unieregeling, en in het bijzonder met art. 20, lid 4, daarvan. Volgens de verwijzende rechter wijst het gebruik van de term ‘sancties’ erop dat de wetgever de straffen heeft willen differentiëren naargelang de ernst van de inbreuken, en dus de zwaarste gedragingen met de zwaarste straffen heeft willen bestraffen. Vanuit dat oogpunt lijkt het gebruik van de sanctie van intrekking in verband met de ernstigste inbreuken begrijpelijk. Ten tweede vreest de verwijzende rechter misbruik van de beginselen die uit het arrest in eerste aanleg kunnen worden afgeleid, nu minder ingrijpende maatregelen vanuit preventief oogpunt onvoldoende zouden kunnen blijken. Voorts lijkt de waardigheid van de persoon die om internationale bescherming verzoekt voldoende te kunnen worden gewaarborgd door de eerbiediging van de fundamentele regels voor de administratieve procedure, te weten het beginsel van volledigheid van het vooronderzoek en de verplichting om administratieve maatregelen te motiveren. Naleving van deze regels moet het risico vermijden dat de intrekking van de opvangmaatregelen de betrokkene de mogelijkheid ontneemt om in zijn meest elementaire behoeften te voorzien. Tot slot moet aan het Hof ook de vraag worden voorgelegd of het mogelijk is om de toepassing van de ‘sancties’ waarin de richtlijn voorziet, uit te breiden naar gedragingen die – zoals in casu – buiten het opvangcentrum zijn begaan. Over die vraag bestaat in de nationale rechtspraak onenigheid. De verwijzende rechter is van mening dat ‘sancties’ in de zin van art. 20, lid 4, van de richtlijn ook buiten het opvangcentrum begane gedragingen kunnen betreffen indien deze ‘ernstig geweld’ inhouden.
Prejudiciële vraag:
Verzet artikel 20, leden 4 en 5, van richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 zich tegen een nationale regeling die voorziet in de intrekking van opvangmaatregelen ten aanzien van een meerderjarige asielzoeker die niet tot de categorie „kwetsbare personen” behoort, wanneer deze wordt geacht zich buiten het opvangcentrum schuldig te hebben gemaakt aan bijzonder gewelddadig gedrag, waarbij fysiek geweld is gebruikt tegen ambtenaren en/of personeelsleden van de openbare dienst, waardoor de slachtoffers zodanig letsel hebben opgelopen dat zij zich op de plaatselijke spoedafdeling dienden te laten behandelen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-233/18
Specifiek beleidsterrein: JenV; JenV-DMB