C-427/23 Hatar Diszkont

Contentverzamelaar

C-427/23 Hatar Diszkont

Prejudiciële hofzaak C-427/23 Hatar Diszkont  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    19 november 2023

Trefwoorden: btw-richtlijn, administratiekosten, goederenuitvoer, dienstverlening

Onderwerp: Artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 1, artikel 24, lid 1, de artikelen 73 en 78, artikel 135, lid 1, en artikel 146, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Feiten:

Verzoekster heeft btw terugbetaald over diverse goederen die zij had verkocht aan in Servië wonende buitenlandse passagiers. Voor de afwikkeling van de btw-teruggaaf heeft zij aan de buitenlandse passagiers administratiekosten in rekening gebracht. Verzoekster heeft haar omzet uit de administratiekosten in haar btw-aangiften opgenomen als vrijgestelde levering wegens de publieke of andere speciale aard van de handeling. Blijkens de van stempel voorziene formulieren voor btw-teruggaaf hebben de buitenlandse passagiers de gekochte goederen op de dag van de levering uitgevoerd uit Hongarije. Verzoekster heeft de in de facturen in rekening gebrachte btw na de uitvoer volledig terugbetaald aan de buitenlandse passagiers. Tijdens btw-controles van de Belastingdienst heeft verzoekster zich in haar verklaringen consequent op het standpunt gesteld dat de litigieuze dienst vrijgesteld is van belasting, maar heeft haar verklaring over de grondslag van de vrijstelling herhaaldelijk gewijzigd. Uit de verklaringen van verzoekster blijkt dat zij de bewuste dienst statistisch onjuist heeft ingedeeld. Administratiekosten worden aangemerkt als bijkomende kosten van de goederenlevering en dienen vrij van de btw in rekening te worden gebracht aan de buitenlandse passagier, mits de onderliggende levering zelf voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.

Verzoekster betoogt dat de inkomsten uit administratiekosten ook de btw bevatten. De belastingdienst heeft echter een belastingverschil ten laste van verzoekster vastgesteld dat als belastingschuld is aangemerkt. Volgens dit besluit was de betreffende activiteit van verzoekster zuiver administratief en niet-boekhoudkundig, en heeft verzoekster niet aangetoond dat de administratieve diensten vrijgesteld zijn van de btw. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerster, deze heeft het besluit van de belastingdienst echter bevestigd. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

Volgens verzoekster zijn de litigieuze kosten van de administratieve afhandeling krachtens § 102, lid 1, van de btw-wet vrijgesteld van de btw omdat de betrokken dienst rechtstreeks verband houdt met een goed waarvan de belastingdienst heeft vastgesteld dat het goed het grondgebied van de Gemeenschap heeft verlaten. De administratiekosten zijn bijkomende kosten van de vrijgestelde goederenlevering en zijn daarom vrijgesteld van de btw. Verweerster stelt zich op het standpunt dat er geen materieelrechtelijke regel bestaat die voorziet in de vrijstelling van de betrokken diensten. 

De verwijzende rechter is van oordeel dat de litigieuze administratieve dienst een met de vrijgestelde goederenlevering samenhangende bijkomende dienst is, en aangezien de goederenlevering aan een buitenlandse passagier dient te worden aangemerkt als goederenuitvoer en tevens als een met de goederenuitvoer rechtstreeks verband houdende dienst, is die daarom krachtens artikel 146, lid 1, onder e), van de btw-richtlijn vrijgesteld van de btw. Daarnaast merkt de verwijzende rechter op dat wanneer de belastingdienst de litigieuze dienst terecht als een zelfstandige prestatie heeft aangemerkt, hij zich zal moeten uitspreken over de vraag of deze zelfstandige prestatie op welke grond dan ook dient te worden beschouwd als vrijgesteld van de btw. De uitlegging van de bepalingen van de btw-richtlijn valt echter onder de bevoegdheid van het Hof.

Ook merkt de verwijzende rechter op dat verzoekster duidelijk niet de mogelijkheid heeft om de btw over de administratiekosten, waarvan de belastingdienst de betaling heeft gelast, achteraf door te berekenen aan haar afnemers die buitenlandse passagiers zijn. Verzoekster moet derhalve als gevolg van de beslissing van de belastingdienst btw betalen die zij niet kan innen, hetgeen in strijd is met het basisbeginsel dat de btw ten laste komt van de eindverbruiker.

Prejudiciële vragen:

1) Is de praktijk van een lidstaat die de administratieve afhandeling van de btwteruggaaf aan buitenlandse passagiers, met inbegrip van de administratieve stappen van het opstellen van de formulieren voor btw-teruggaaf tot en met het terugvorderen van de btw, beschouwt als een zelfstandige, van de vrijgestelde goederenlevering los staande dienst waarover overeenkomstig de algemene regels btw in rekening moet worden gebracht en betaald, terwijl het in rekening brengen en factureren van de administratiekosten, uitgedrukt in een percentage van de terug te geven btw, niet tegelijk met de goederenlevering en het opstellen van de factuur plaatsvindt, maar pas nadat de afnemer de goederen heeft betaald en uitgevoerd naar een derde land, tegelijk met de btw-teruggaaf, verenigbaar met artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 1, onder c), artikel 78 en artikel 146, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006?

2) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, is de praktijk van een lidstaat volgens welke de vergoeding die wordt betaald voor de administratieve afhandeling van de btw-teruggaaf na een goederenlevering aan een buitenlandse passagier niet voor vrijstelling in aanmerking komt als zijnde een „handeling betreffende betalingen en schuldvorderingen”, verenigbaar met artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn?

3) Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord, is dan de praktijk van een lidstaat volgens welke de opsteller van de factuur met terugwerkende kracht btw moet betalen over de administratiekosten, ondanks dat hij in de jaren voorafgaand aan de controle herhaaldelijk door de belastingdienst is gecontroleerd en de belastingdienst tijdens die controles zijn praktijk om de kosten van de administratieve afhandeling als vrijgesteld van de btw te beschouwen heeft onderzocht, maar niet bezwaarlijk heeft gevonden en de opsteller van de factuur niet heeft geïnformeerd dat de tot en met 31 december 2007 geldende nationale regeling waarin „teruggaaf van de btw door de leverancier aan de buitenlandse passagier overeenkomstig specifieke wetgeving” uitdrukkelijk als een vrijgestelde dienst was vermeld, gewijzigd is, verenigbaar met het beginsel van gewettigd vertrouwen als een van de grondbeginselen van het gemeenschappelijke btw-stelsel?

4) Indien alle voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, is de praktijk van de belastingdienst van een lidstaat volgens welke de maatstaf van heffing van de btw gevormd wordt door het op de facturen ter inning van de administratiekosten vermelde bedrag exclusief btw, waarover de opsteller van de factuur volgens het besluit van de belastingdienst overeenkomstig de algemene regels btw moet betalen, ondanks dat dit bedrag niet in de door de buitenlandse passagier betaalde tegenwaarde was opgenomen, verenigbaar met de artikelen 73 en 78 van de btw-richtlijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: MyTravel, C-291/03; Elmeka NE, C-181/04 en C-183/04; Everything Everywhere Ltd, C-276/09; C-249/12 en 250/12; Almos Agrárkülkereskedelmi Kft, C-337/13, C-432/15; Cartrans, C-495/17.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC

Gerelateerde documenten