C-429/14 Air Baltic Corporation

Contentverzamelaar

C-429/14 Air Baltic Corporation

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hf van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 november 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   28 december 2014
Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp
- Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer;
- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91
- Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

Twee medewerkers van verweerster (de bijzondere onderzoeksdienst van de Republiek Litouwen) lopen op een zakenreis van Vilnius (LIT) naar Bakoe via Riga en Moskou in totaal 14 uur en 50 minuten vertraging op. Verweerster claimt bij verzoekster de hierdoor ontstane extra reiskosten en socialezekerheidsbijdragen. Het is misgegaan bij de overstap in Riga: daar vertrekken de medewerkers op de vervolgvlucht na zes uur vertraging zonder dat verzoekster een reden daarvoor opgeeft. De medewerkers missen vervolgens aansluiting in Moskou naar Bakoe en brengen de nacht door in de wachtzaal van het vliegveld omdat verzoekster geen hotel aanbiedt. Aangezien verzoekster weigert te betalen wordt de zaak voorgelegd aan de rechter in eerste aanleg te Vilnius die de vordering van verweerster toewijst (vonnis 30-11-2012). Hij stelt vast dat verweerster geen beroep doet op Vo. 261/2004 (hij behandelt de zaak op grond van Vo. 861/2007) maar op artikel 19 van het Verdrag van Montreal en recht heeft op compensatie. De Vo. vormt een gestandaardiseerde aanvulling op het Verdrag. Daarnaast heeft verzoekster niet aangetoond geen schuld aan de vertraging te hebben (vertraging om ‘technische redenen’). In beroep blijft deze uitspraak in stand: verweerster (die de schade heeft geleden door extra betaling aan de medewerkers voor de langere reistijd) heeft recht op schadevergoeding op grond van het verdrag van Montreal.

In cassatie beroept verzoekster zich op hoofdstuk III van het Verdrag van Montreal waarin gesteld dat enkel de werkelijke luchtreizigers (natuurlijke personen), niet derden zoals verweerster die een rechtspersoon is, recht op schadevergoeding hebben. Doelstelling van het Verdrag is immers bescherming van de zwakkere partij, de consument.

De verwijzende LIT rechter (Hooggerechtshof) attendeert er allereerst op dat het Verdrag van Montreal niet uitdrukkelijk specifiek regelt wie recht op schadevergoeding heeft. Maar hij twijfelt aan het standpunt van verzoekster betreffende haar niet-aansprakelijkheid, en stelt daarom het HvJEU de volgende vragen:
1) Moeten de artikelen 19, 22 en 29 van het Verdrag van Montreal aldus worden opgevat en uitgelegd dat een luchtvervoerder aansprakelijk is jegens derden, met name jegens de werkgever van passagiers, een rechtspersoon waarmee een transactie voor internationaal vervoer van passagiers is gesloten, voor schade die voortvloeit uit vluchtvertraging, waarbij voor verzoeker (de werkgever) in verband met de vertraging (bijvoorbeeld de betaling van reiskosten) extra kosten ontstonden?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 29 van het Verdrag van Montreal aldus worden opgevat en uitgelegd dat deze derden op andere gronden, bijvoorbeeld op basis van nationaal recht, het recht hebben om te vorderen tegen de luchtvervoerder?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C344/04 IATA en ELFAA; C-204/08 Rehder
Specifiek beleidsterrein: IenM mede EZ

Gerelateerde documenten