C-430/25 Gena
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 2 september 2025 Schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2025
Trefwoorden: vrij verkeer van personen, vrij verkeer van werknemers, exitheffing, wijziging fiscale woonplaats
Onderwerp: artikelen 21 en 45 VWEU
In Polen wordt bij natuurlijke personen belasting geheven op latente meerwaarden bij wijziging van de fiscale woonplaats naar een andere lidstaat (‘exitheffing’). Deze heffing geldt ook voor financiële vermogensbestanddelen die al bestonden voordat de betrokken person Pools ingezetene werd, waardoor het mogelijk is dat een persoon belasting betaalt op latente meerwaarden die mede de waardestijding van activa omvatten die werden geboekt in een tijdvak waarin er geen band bestond met Polen. De verwijzende rechter twijfelt of een dergelijke regeling in overeenstemming is met de vrij verkeerregels. Die twijfel bestaat ook met betrekking tot de elementen van de regeling die maken dat: (i) bij berekening van de belastingrondslag alleen rekening wordt gehouden met vermogensbestanddelen waarvan de waarde is gestegen; en (ii) de belasting onmiddellijk, of over een periode van maximaal vijf jaar, wordt geïnd in plaats van betaling uit te stellen tot het moment dat de vermogenswinst daadwerkelijk is gerealiseerd.
Prejudiciële vragen: 1. Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 21 en 45 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die voor de belastinggrondslag voor de inkomstenbelasting van natuurlijke personen over latente meerwaarde op persoonlijk vermogen, die wordt geheven bij overbrenging van de fiscale woonplaats naar een andere lidstaat (hierna: „belasting van latente meerwaarde”), rekening houdt met de waardevermeerdering van een vermogensbestanddeel die heeft plaatsgevonden in een tijdvak waarin die persoon niet in die lidstaat woonde?
2. Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 21 en 45 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die ter vaststelling van de belastinggrondslag voor de belasting van latente meerwaarden bepaalt dat alleen rekening wordt gehouden met inkomsten uit vermogensbestanddelen waarvan de waarde is gestegen, terwijl verliezen uit de vermogensbestanddelen waarvan de waarde is gedaald niet in de belastinggrondslag worden opgenomen?
3. Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 21 en 45 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de verandering van de fiscale woonplaats van een natuurlijke persoon die onderworpen is aan de belasting van latente meerwaarden tot gevolg heeft dat deze belasting onmiddellijk wordt geïnd, eventueel gespreid in termijnen over een periode van niet meer dan vijf jaar, in plaats van de betaling ervan uit te stellen totdat de desbetreffende vermogensbestanddelen worden vervreemd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-540/07, Commissie/Italië; C-371/10, National Grid Indus; C-503/14, Commissie/Portugal; C-581/17
Specifiek beleidsterrein: FIN, EZ