C-431/23 Wibra Belgie

Contentverzamelaar

C-431/23 Wibra Belgie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 september 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     1 november 2023 

Trefwoorden: collectief ontslag, aansprakelijkheid, ondernemingen

Onderwerp:

- Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag: artikelen 1-3; en

- Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen: artikelen 3-5.

Feiten:

In 2020 heeft een van de verwerende partijen, Wibra België, een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie ingediend bij de ondernemingsrechtbank, waar de andere verwerende partijen, BA, EP en RI, zijn aangesteld om de activiteiten van de vennootschap geheel of gedeeltelijk te organiseren en over te dragen. Daarna is vennootschap bv Wibra België opgericht om de activiteiten van de nv Wibra België over te nemen en voort te zetten. De nv Wibra België heeft daarna medegedeeld over het verzoek tot homologatie van het overnamebod voor de toepassing van de procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag. Dit verzoek om homologatie is door de ondernemingsrechtbank afgewezen en geoordeeld dat sommige bepalingen van het overnamevoorstel enerzijds in strijd waren met cao nr. 102 en anderzijds met richtlijn 2001/23/EG. De ondernemingsrechtbank heeft de nv Wibra België tevens failliet verklaard en BA, EP en RI als curatoren aangesteld. Wibra kondigde later aan dat 36 winkels zouden worden heropend en dat 183 werknemers zouden worden overgenomen. Zestig voormalige werknemers, de verzoekende partijen, hebben bij de verwijzende rechter een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen de verwerende partijen en tegen de nieuwe vennootschap, de bv Wibra België. De nv Wibra België stelt o.a. dat de vorderingen ongegrond zijn. De curatoren, BA, EP en RI in het faillissement van de nv Wibra België kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de door verzoekers gestelde schade, aangezien zij in die hoedanigheid niet verplicht waren de cao’s tot regeling van voorafgaande raadpleging of bemiddeling vóór collectief ontslag in acht te nemen.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is nv Wibra België aan elk van de verzoekers schadevergoeding verschuldigd wegens niet-nakoming van haar verplichtingen tot inlichting en raadpleging voorafgaand aan het collectieve ontslag. Gelet op het faillissement is het echter noodzakelijk dat de vorderingen in het passief van de faillissementsboedel kunnen worden opgenomen en dat de activa van het faillissement toereikend zijn om de verzoekende partijen daadwerkelijk te kunnen betalen. Indien de transactie tussen de failliete nv Wibra België en de bv Wibra België wordt beschouwd als een overgang van een onderneming krachtens overeenkomst in de zin van cao nr. 32 bis, is bv Wibra België hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van eerstgenoemde vennootschap en de bestaande schulden. In het kader van de procedure van gerechtelijke reorganisatie is de voorgestelde overdracht van activa mislukt omdat deze volgens de ondernemingsrechtbank in strijd was met cao nr. 102 en richtlijn 2001/23. De verwijzende rechter twijfelt niet dat deze transactie moet worden aangemerkt als een „pre-packoverdracht”, die de verkrijger in staat stelt zich te beroepen op de uitzondering van artikel 5 van richtlijn 2001/23, mits de transactie in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is geregeld. De uitgevoerde transactie in casu kan slechts onder de uitzondering van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/23 vallen indien deze transactie door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is geregeld. De verwijzende rechter vraagt zich in casu daarom af of een overdracht van activa die is voorbereid tijdens een procedure van gerechtelijke reorganisatie onder gerechtelijk gezag, maar die door deze instantie niet werd gehomologeerd, onder de uitzondering van artikel 5 van richtlijn 2001/23 valt wanneer die transactie uiteindelijk na het faillissement van de betrokken vennootschap heeft plaatsgevonden.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen aldus worden uitgelegd dat aan de daarin gestelde voorwaarde, namelijk dat de artikelen 3 en 4 van deze richtlijn niet van toepassing zijn op een overgang van een onderneming wanneer de vervreemder verwikkeld is in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure met het oog op de liquidatie van zijn vermogen, niet is voldaan wanneer de overgang van een onderneming of een deel ervan is voorbereid vóór de opening van de faillissementsprocedure met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder, in dit geval in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, waarbij een overdrachtsakkoord is gesloten dat door de bevoegde rechtbank niet is gehomologeerd, en dat vervolgens onmiddellijk na de faillietverklaring ten uitvoer wordt gelegd, zonder toepassing van enige nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-55/02 Commissie/Portugal; C-235/10 tot en met C-239/10 Claes e.a.; C-101/87 ; C-126/16 Federatie Nederlandse Vakvereniging e.a.; C-509/17 Plessers van 16 mei 2019; C-237/20 Federatie Nederlandse Vakbeweging (pre-packprocedure)

Specifiek beleidsterrein: SZW