C-433/20 Austro-Mechana
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 oktober 2020 Schriftelijke opmerkingen: 15 december 2020
Trefwoorden : auteursrecht; media; informatiemaatschappij;
Onderwerp :
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;
Feiten:
Verzoekster is een collectieve beheerorganisatie die exploitatierechten en rechten op vergoeding voor muziekwerken beheert. Verweerster exploiteert de dienst HiDrive, deze “cloud drive” is een “virtuele opslagruimte die even snel werkt en even gebruiksvriendelijk is als een (externe) harde schijf”. Verzoekster heeft gevorderd dat rekening en verantwoording zou worden afgelegd en dat vervolgens een vergoeding voor lege opslagmedia zou worden betaald. Verweerster betwist de vordering voert aan dat uit de thans geldende versie van de auteurswet niet volgt dat voor cloudservices een vergoeding is verschuldigd. Verder zouden cloudservices en fysieke opslagmedia niet met elkaar kunnen worden vergeleken. De handelsrechter heeft de vordering afgewezen waarop verzoekster in hoger beroep ging.
Overweging:
Artikel 42b(1) UrhG (Oostenrijkse auteurswet) strekt tot omzetting van richtlijn 2001/29. Of deze bepalingen ook zien op het opslaan van content in de cloud, moet niet alleen worden beoordeeld in het licht van de Oostenrijkse wettekst, maar ook in samenhang met de aangehaalde richtlijn. Aangezien in casu een richtlijn – en dus een handeling van de Unie – moet worden uitgelegd, dient het Hof overeenkomstig artikel 267 VWEU te worden verzocht om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële vraag:
1. Moet het begrip „op welke drager dan ook”, dat wordt gebezigd in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: „richtlijn 2001/29/EG”), aldus worden uitgelegd dat het zich mede uitstrekt tot servers in het bezit van derden die op deze servers aan natuurlijke personen (klanten) opslagruimte voor privégebruik (en niet voor directe of indirecte commerciële doeleinden) ter beschikking stellen die door de klanten wordt gebruikt voor de reproductie van materiaal door middel van dataopslag op afstand (cloudcomputing)?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de in die vraag genoemde bepaling dan aldus worden uitgelegd dat zij ook geldt voor een nationale regeling op grond waarvan de auteur recht heeft op een passende vergoeding (vergoeding voor lege opslagmedia),
– wanneer van een werk (dat op de radio is uitgezonden, ter beschikking is gesteld van het publiek of op een voor handelsdoeleinden vervaardigd opslagmedium is vastgelegd) gezien de aard ervan kan worden verwacht dat het voor eigen of privégebruik wordt gereproduceerd door vastlegging op een „opslagmedium van welke aard ook dat voor een dergelijke reproductie geschikt is en in het binnenland bedrijfsmatig in het verkeer wordt gebracht”,
– en wanneer daarbij de in de eerste vraag beschreven methode voor dataopslag wordt gebruikt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-463/12; VCAST C-265/16;
Specifiek beleidsterrein: OCW; JenV