C-435/23 Glavna direktsia Granichna politsia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 september 2023 Schriftelijke opmerkingen: 11 november 2023
Trefwoorden: compensatiemechanisme voor nachtarbeid t.o.v. dagarbeid, discriminatie
Onderwerp:
• Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 20, 31 en 47;
• Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, overwegingen 2, 4, 7, 8 en 10 alsmede artikel 12, onder a).
Feiten:
Verweerder BO is werkzaam bij de hoofddirectie „Grenspolitie” van het ministerie van Binnenlandse Zaken als leidinggevend politiefunctionaris op het grenspolitiebureau Zlatograd. Voor de litigieuze periode heeft hij 1 272 uren nachtarbeid verricht. BO voert aan dat deze uren nachtarbeid wat betreft de beloning hadden moeten worden omgezet in uren dagarbeid met een coëfficiënt van 1,143, zoals is bepaald voor werknemers in de particuliere sector in nationale wetgeving. BO stelde daarom een vordering in bij de rechter in eerste aanleg, waarin hij met name verzocht om de hoofddirectie „Grenspolitie” van het ministerie van Binnenlandse Zaken te veroordelen tot betaling aan hem van het onbetaalde loon voor de nachtarbeid die hij heeft verricht, vermeerderd met de overeenkomstige rente. De rechter heeft deze vordering toegewezen. De verzoekende partij, hoofddirectie „Grenspolitie”, heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
De verzoekende partij betoogt dat de wet geen basis bevat om nachtarbeid om te zetten in dagarbeid, aangezien voor dagarbeid dezelfde normale duur is vastgesteld als voor nachtarbeid. Het verschil tussen de speciale regeling voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en de algemene arbeidswetgeving is te wijten aan het belang van de relaties met de samenleving in verband met de uitvoering van de specifieke taken van politieagenten en brandweerlieden bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. BO betoogt echter dat hier sprake is van discriminatie.
De wetgever heeft voorzien in passende compensatiemaatregelen, zoals toeslagen, langer betaald verlof en een gunstigere vergoedingsregeling voor overwerk. De verwijzende rechter wijst er echter op dat er in feite geen compensatiemechanisme is die juist is ingevoerd met het doel politieagenten en brandweerlieden met nachtdienst te compenseren voor hun nachtarbeid. De ambtenaren, politieagenten en brandweerlieden zoals BO, omvatten ook een groot aantal ambtenaren die geen ploegen- en nachtarbeid verrichten. Ook zij krijgen bovengenoemde voordelen toegekend. Deze kunnen daarom niet worden beschouwd als „compensatiemechanismen”, noch als „andere beschermingsmaatregelen” zoals genoemd in de rechtspraak van het Hof. Er is op dit moment daarom geen andere manier om de lasten die gepaard gaan met nachtarbeid voor verzoeker en andere politieagenten en brandweerlieden die, net als hij, in ploegendienst en ’s nachts werken, adequaat te compenseren.
De verwijzende rechter is ervan overtuigd dat het ontbreken van een uitdrukkelijke regeling inzake de geringere duur van nachtarbeid in vergelijking met dagarbeid in werkelijkheid te wijten is aan het feit dat aanzienlijke financiële middelen moesten worden bespaard. Volgens rechtspraak van het Hof kan dat echter geen argument zijn voor een verschil in behandeling en lijkt deze geen wettelijk toelaatbaar doel te vertegenwoordigen dat een dergelijk verschil in behandeling zou kunnen rechtvaardigen. Het is de bijzondere aard van het dienstverband en de gelijkheid van burgers voor de wet waarmee de wetgever onvoldoende rekening heeft gehouden, aangezien de compensatiemechanismen in kwestie, zoals hierboven uiteengezet, in feite niet rechtstreeks verband houden met de nachtarbeid van personeelsleden van het ministerie van Binnenlandse Zaken die in ploegendienst werken.
Prejudiciële vragen:
1. Moeten artikel 12, onder a), en overweging 8 van richtlijn 2003/88/EG alsmede de artikelen 20 en 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling (in casu artikel 187 van de Zakon za ministerstvoto na vatreshnite raboti [wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken] die de in vergelijking met dagarbeid kortere duur van de nachtarbeid die volgens de algemene regels voor werknemers in de particuliere sector geldt, niet toestaat voor werknemers in de publieke sector, zoals politieagenten en brandweerlieden, die ploegen- en nachtarbeid verrichten (ambtenaren in de zin van artikel 142, lid 1, punt 1, van deze wet) en daardoor leidt tot een hierna beschreven ongelijke behandeling, zonder dat dit verschil in behandeling verband houdt met een wettelijk toelaatbaar doel, namelijk:
Een groep werknemers in de publieke sector die belast is met bijzonder belangrijke taken op het gebied van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de bevolking (in dit geval politieagenten en brandweerlieden in de zin van artikel 142, lid 1, punt 1, van de wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken, die ploegen- en nachtarbeid verrichten), wordt benadeeld
а) zowel ten opzichte van een andere groep werknemers in dezelfde publieke sector die is belast met dezelfde taken van handhaving van de openbare orde en bescherming van de bevolking, maar die geen nachtarbeid verricht in het kader van ploegendienst (in het onderhavige geval de andere ambtenaren in de zin van artikel 142, lid 1, punt 1, van de wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken) en toch dezelfde voordelen ontvangt (bijvoorbeeld anciënniteitstoelage, langer betaald verlof, vroegere pensionering, hogere vergoedingen bij beëindiging van de dienst) als politieagenten en brandweerlieden die nachtarbeid verrichten in het kader van ploegendienst;
b) als ten opzichte van werknemers in de particuliere sector die ploegen- en nachtarbeid verrichten, zonder dat hun dezelfde voordelen worden toegekend, aangezien zij niet zijn belast met dezelfde bijzonder belangrijke taken van handhaving van de openbare orde en bescherming van de bevolking, waarvoor deze voordelen worden toegekend aan een hele groep werknemers in de publieke sector (alle ambtenaren in de zin van artikel 142, lid 1, punt 1, van de wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken)?
2. Moeten artikel 12, onder a), en overweging 8 van richtlijn 2003/88/EG alsmede de artikelen 20 en 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bindende nationale rechtspraak (zoals in casu uitleggingsbeslissing nr. 1 van 15 maart 2023 van de gezamenlijke civiele kamer van de Varhoven kasatsionen sad na Republika Bulgaria [hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije] in uitleggingszaak nr. 1/2020), indien die toepassing zou leiden tot een resultaat dat onverenigbaar is met het Unierecht, namelijk de in de eerste vraag beschreven ongelijke behandeling, wanneer de ongelijkheid niet is gebaseerd op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen geen verband houdt met een wettelijk toelaatbaar doel en niet evenredig is aan dat doel?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Glavna direktsia „Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto”, C-262/20; Glavna direktsia „Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” (nachtarbeid), C-529/21 tot en met C-536/21 en C-732/21 tot en met C-738/21; C-173/09; C-554/14; Profi Kredit Bulgaria (ambtshalve verrekening in geval van een oneerlijk beding), C-170/21; TBI Bank, C-379/21.
Specifiek beleidsterrein: SZW