C-440/20 AD
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 december 2020 Schriftelijke opmerkingen: 17 januari 2021
Trefwoorden : voertuigen; manipulatie-instrument; rechtsbijstandsverzekering;
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;
- Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;
- Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van verordening (EG) nr. 715/2007 en richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG;
- Verordening (EG) nr. 385/2009 van de Commissie van 7 mei 2009 tot vervanging van bijlage IX bij richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd;
- Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn);
Feiten:
Verzoekster heeft op 15-03-2012 een voertuig gekocht en heeft een rechtsbijstandsverzekering bij verweerder. Op 27-03-2019 heeft verzoekster aan verweerster meegedeeld dat zij vorderingen uit hoofde van de manipulatie van het uitlaatgascontrolesysteem in wilde stellen en verzocht om een dekkingstoezegging. Verweerster heeft geweigerd de toezegging te doen omdat er geen testcyclusdetectie maar slechts een „thermovenster” is vastgesteld, hetgeen volgens de huidige Duitse en Europese regelgeving geoorloofd is. Vervolgens heeft verzoekster zich beroepen op haar recht om een met redenen omkleed advies te laten uitbrengen door een advocaat die optreedt als arbitrage-instantie (Stichentscheid). Diens advies is door verweerster evenwel niet aanvaard. Zij heeft onder meer aangevoerd dat verzoeksters voertuig niet officieel is teruggeroepen en dat een dergelijke terugroeping evenmin op handen was. Vervolgens heeft verzoekster verweerster tot vrijwaring gedagvaard. Volgens verzoekster is het gebruik van een thermovenster in beginsel verboden.
Overweging:
Of al dan niet een dekkingstoezegging dient te worden gedaan hangt af van de vraag of het thermovenster rechtmatig is en van de bestraffende werking van de Unierechtelijke bepalingen. In dit verband is de verwijzende rechter zich ervan bewust dat het voor de toewijzing van het verzoek om verzekeringsdekking volstaat dat er ten minste evenveel kans is op een positieve als op een negatieve uitkomst van het geding. Aangezien de vragen die in de onderhavige zaak aan de orde zijn tot op heden echter nog niet aan het Hof zijn voorgelegd, is de verwijzende rechter van mening dat hij zich pas definitief over de waarschijnlijkheid daarvan kan uitspreken wanneer het Hof de prejudiciële vragen heeft beantwoord. Aan de hand van de antwoorden op de trapsgewijs in elkaar overgaande prejudiciële vragen zal worden vastgesteld of – en zo ja, in welke mate – aan verzoekster verzekeringsdekking moet worden verleend.
Prejudiciële vragen:
1. Uitlegging van het begrip „manipulatie-instrument”
1.1: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „constructieonderdeel” enkel en alleen betrekking heeft op mechanische onderdelen van een fysieke constructie?
Voor het geval dat vraag 1.1 ontkennend wordt beantwoord:
1.2: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het emissiecontrolesysteem enkel bestaat uit het achteraf in het motorblok ingebouwde antiverontreinigingssysteem [bijvoorbeeld in de vorm van dieseloxidatiekatalysatoren, dieseldeeltjesvanger(s) of NOxreductiekatalysatoren]?
1.3: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het emissiecontrolesysteem betrekking heeft op emissiebeperkende maatregelen die zowel in als buiten de motor worden uitgevoerd?
2. Uitlegging van het begrip „normale gebruiksomstandigheden”
2.1: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” alleen de rijomstandigheden in het kader van de NEDC (Europese rijcyclus „New European Drive Cycle”) omschrijft? Voor het geval dat vraag 2.1 ontkennend wordt beantwoord:
2.2: Dient artikel 4, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de fabrikanten moeten aantonen dat ook in het dagelijkse gebruik wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden in bijlage I bij de verordening? Voor het geval dat vraag 2.2 bevestigend wordt beantwoord:
2.3: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” de werkelijke rijomstandigheden in het dagelijkse gebruik omschrijft? Voor het geval dat vraag 2.3 ontkennend wordt beantwoord:
2.4: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” de werkelijke rijomstandigheden in het dagelijkse gebruik bij een gemiddelde snelheid van 33,6 km/u en een maximumsnelheid van 120,00 km/u omschrijft?
3. Toelaatbaarheid van temperatuurgebonden emissiebeperkingsstrategieën
3.1: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het verboden is om een voertuig zo uit te rusten dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies, zodanig ontworpen zijn dat de uitlaatgasrecirculatieapparatuur zo wordt geregeld dat zij alleen bij een temperatuur tussen 20 en 30 °C een emissiearme modus waarborgt en de werking
ervan buiten dit thermovenster geleidelijk wordt verminderd?
Voor het geval dat vraag 3.1 ontkennend wordt beantwoord:
3.2: Dient artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat een manipulatie-instrument tevens verboden is wanneer het buiten het thermovenster van 20 tot 30 °C blijft functioneren om de motor te beschermen en de uitlaatgasrecirculatie daardoor aanzienlijk wordt verminderd?
4. Uitlegging van het begrip „nodig” in de zin van het uitzonderingsgeval
4.1: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat er alleen sprake is van noodzaak van het gebruik van manipulatie-instrumenten in de zin van de regeling wanneer zelfs door gebruik te maken van de spitstechnologie die ten tijde van de verlening van de typegoedkeuring voor het betrokken type voertuig beschikbaar was, de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en de veilige werking van het voertuig niet konden worden verzekerd?
Voor het geval dat vraag 4.1 ontkennend wordt beantwoord:
4.2: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat er geen sprake is van noodzaak van het gebruik van manipulatie-instrumenten in de zin van de bepaling wanneer de in de motorbesturing opgeslagen parameters zo zijn gekozen dat het uitlaatgasreiningssysteem, doordat het temperatuurgebonden is, gedurende een groot deel van het jaar niet of slechts in beperkte mate wordt geactiveerd wegens de te verwachten gangbare temperaturen?
5. Uitlegging van het begrip „schade” in de zin van het uitzonderingsgeval
5.1: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat alleen de motor moet worden beschermd tegen schade?
5.2: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip schade niet aan de orde is als het om zogenoemde slijtstukken (zoals bijvoorbeeld de EGRklep) gaat?
5.3: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat ook andere onderdelen van het voertuig, in het bijzonder de achteraf in de uitlaatpijp aangebrachte onderdelen, tegen schade of ongevallen moeten worden beschermd?
6. Rechtsgevolgen en beteugelende werking van schendingen van het Unierecht
6.1: Dienen artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 4, lid 2, tweede alinea, artikel 5, lid 1 en lid 2, alsmede artikel 13 van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat daarbij op zijn minst ook het recht op economische zelfbeschikking wordt beschermd van de koper van een voertuig dat niet aan de eisen van verordening (EG) nr. 715/2007 voldoet?
Voor het geval dat vraag 6.1 ontkennend wordt beantwoord:
6.2: Dienen artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 4, lid 2, tweede alinea, artikel 5, lid 1 en lid 2, alsmede artikel 13 van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de lidstaten een sanctiemechanisme moeten vaststellen, waarbij omwille van de nuttige werking een recht van beroep aan kopers van voertuigen wordt verleend ter afdwinging van het Unierecht dat voorziet in marktregulering?
6.3: a) Moet het begrip „doeltreffende, evenredige en afschrikkende” maatregel in de zin van artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat schade die volgens de geldende regelgeving door de koper van een voertuig wordt geleden, niet kan worden gecompenseerd of verminderd wegens de omstandigheid dat een voertuig dat niet in overeenstemming is met verordening (EG) nr. 715/2007, daadwerkelijk kon worden gebruikt?
b) Moet krachtens het beginsel van de nuttige werking (effet utile), dat inherent is aan het Unierecht, het begrip „doeltreffende, evenredige en afschrikkende” maatregel in de zin van artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 verschillend worden opgevat naargelang de overtreding in de zin van artikel 13, lid 2, daarvan opzettelijk was dan wel louter uit nalatigheid is begaan, en is het volgens dat begrip gerechtvaardigd dat alleen in dit laatste geval het daadwerkelijke gebruik dat van het gekochte voertuig is gemaakt, wordt verrekend?
c) Moet het begrip „doeltreffende, evenredige en afschrikkende” maatregel in de zin van artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat de fabrikant van het voertuig, ook indien het gebruiksvoordeel wordt verrekend, een financiële compensatie voor het overgedragen kapitaal, dat wil zeggen de koopprijs, dient te betalen, en dus rente over dat bedrag verschuldigd is?
d) Moet het begrip „doeltreffende, evenredige en afschrikkende” maatregel in de zin van artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat de fabrikant van een voertuig dat niet aan de eisen van die verordening voldoet, zich in elk geval vanaf het tijdstip van het eerste serieuze verzoek tot terugname ervan dat de koper hem doet toekomen, niet meer kan beroepen op een verrekening van diens daadwerkelijk gebruik van het voertuig met de koopprijs ervan ?
6.4: Dienen artikel 18, lid 1, en artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de fabrikant zijn verplichting tot afgifte van een geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG niet nakomt wanneer hij een verboden manipulatieinstrument in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 in het voertuig heeft ingebouwd en het in het verkeer brengen van een dergelijk voertuig schending oplevert van het verbod op verkoop zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG?
6.5: Bestaat het doel en de opzet van verordening (EG) nr. 715/2007 en van richtlijn 2007/46/EG erin dat de in bijlage I bij verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde grenswaarden en het certificaat van overeenstemming, zoals gedefinieerd in artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG juncto verordening (EG) nr. 385/2009, rechten ter bescherming van de koper in het leven roepen die van dien aard zijn dat niet-naleving van de kwaliteitsbevorderende grenswaarden van de verordening respectievelijk schending van de wettelijke vereisten inzake registratie er volgens het Unierecht aan in de weg staat dat bij de teruggave van het voertuig aan de fabrikant gebruiksvoordelen worden verrekend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-253/00; C-237/07; C-404/06;
Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK;