C-442/25 SAS
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 4 september 2025 Schriftelijke opmerkingen: 21 oktober 2025
Trefwoorden: interne markt; staatssteun; luchtvaart; goedgekeurde steun die vervolgens nietig is verklaard; verschuldigde rente voor de periode van onrechtmatige steun; wijze van berekening van de rente.
Onderwerp: Artikel 107, leden 1 tot met 3, artikel 108, lid 3 VWEU; Verordening (EU) 2015/1589 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: Artikel 3, artikel 16, leden 1 en 2; Verordening (EG) nr. 794/2004 tot uitvoering van verordening (EU) 2015/1589 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: Hoofdstuk V, Artikel 9 leden 1 en 2.
Verzoekster, SAS, is de moedermaatschappij van de Scandinavian Airlines-groep, een in Denemarken, Noorwegen en Zweden gevestigde luchtvaartmaatschappij. Verweerder is de Zweedse Staat. Verzoekster heeft – door de Commissie goedgekeurde- steun ontvangen, nadat zij in economische moeilijkheden was gekomen door de COVID-19-pandemie. Later is het besluit van de Commissie tot goedkeuring van deze steun door het Gerecht nietig verklaard. Vervolgens heeft de Commissie een nieuw besluit genomen, waarin is vastgesteld dat de uitgevoerde steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt, mits binnen twee maanden na de datum van het nieuwe besluit aan bepaalde in het nieuwe besluit gestelde voorwaarden is voldaan en deze voorwaarden vervolgens binnen die termijn van twee maanden zijn uitgevoerd. In geschil is of – in omstandigheden zoals in het hoofdgeding – er een Unierechtelijke verplichting geldt tot betaling van de rente over de periode waarin de steunmaatregel onrechtmatig was. Ingeval een dergelijke verplichting bestaat, is ook de wijze van berekening van deze rente in geschil.
Prejudiciële vragen:
1. Is de verplichting tot betaling van rente over de periode waarin een staatssteunmaatregel onrechtmatig was, welke verplichting onder meer voortvloeit uit het arrest van het Hof in de zaak CELF en Ministre de la Culture et de la Communication (C-199/06, ECLI:EU:C:2008:79), van toepassing in een situatie als die in het onderhavige geding, gelet op: a. het feit dat de in artikel 108, lid 3, VWEU vastgelegde verplichting tot voorafgaande aanmelding is nagekomen door de lidstaat die de steun heeft verleend; b. het feit dat de betaling van de steun heeft plaatsgevonden na het goedkeuringsbesluit van de Commissie; c. het feit dat het goedkeuringsbesluit van de Commissie later door het Gerecht nietig is verklaard, en d. het feit dat de Commissie vervolgens een nieuw besluit heeft genomen waarin is vastgesteld dat de uitgevoerde steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt, mits binnen twee maanden na de datum van het nieuwe besluit aan bepaalde in het nieuwe besluit gestelde voorwaarden is voldaan en deze voorwaarden vervolgens binnen die termijn van twee maanden zijn uitgevoerd?
2. Indien er in de omstandigheden zoals beschreven in de eerste vraag inderdaad een verplichting bestaat tot betaling van rente, kan een situatie als die in de onderhavige zaak bij de nationale rechter dan een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid vormen die aanleiding kan geven tot een beperking van de verplichting van de steunontvanger tot betaling van rente?
3. Moet artikel 9, lid 2, van verordening nr. 794/2004 aldus worden uitgelegd dat de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van deze verordening toe te passen rente ingeval de Commissie geen afzonderlijk besluit vaststelt dient te worden berekend door het door de Commissie vastgestelde basispercentage met 100 basispunt te verhogen, zelfs wanneer de steunontvanger beschikt over i. zwakke of slechte kredietwaardigheid, of ii. goede kredietwaardigheid met lage zekerheidstelling, of iii. bevredigende kredietwaardigheid met normale of lage zekerheidstelling [zie mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (2008/C 14/02)]?
4. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 108, lid 3, VWEU dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling die inhoudt dat de bepalingen inzake de berekening van rente in hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU ook van toepassing zijn wanneer de Commissie in de betrokken zaak geen besluit heeft vastgesteld? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-199/06 (CELF en Ministre de la Culture et de la Communication); C-445/19 (Viasat Broadcasting UK); C-349/17 (Eesti Pagar)
Specifiek beleidsterrein: EZ, IenW, FIN