C-448/19 Subdelegación del Gobierno en Guadalajara
Prejudiciële zaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 21 augustus 2019 Schriftelijke opmerkingen: 7 oktober 2019
Trefwoorden : derdelander, uitzetting, strafbare feiten
Onderwerp :
- Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen;
- Richtlijn 2003/109/EG Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen: artikel 12 („Bescherming tegen verwijdering”);
Feiten:
WT, een Marokkaanse staatsburger met een vergunning tot langdurig verblijf, heeft zich op 22.02.2016 gemeld in het politiebureau van de nationale politie van Guadalajara om zijn vreemdelingendocumenten in orde te brengen. Naar aanleiding daarvan werd vastgesteld dat WT was veroordeeld wegens diefstal met geweldpleging of bedreiging (met letselschade) en wegens een drugsdelict. Drie van die veroordelingen waren vrijheidsstraffen van meer dan één jaar. Als gevolg hiervan hebben de autoriteiten een verwijderingsmaatregel toegepast samen met een inreisverbod van vijf jaar. WT heeft hiertegen beroep bij de bestuursrechter ingesteld en aangevoerd dat hij volledig geïntegreerd is in de Spaanse samenleving cultuur en erop gewezen dat hij familie- en professionele banden had met Spanje. Volgens WT was het verwijderingsbesluit nietig omdat de banden met Spanje niet in overweging zijn genomen. Het verweer stelde dat betrokkene een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid is overeenkomstig artikel 12 van richtlijn 2003/109, en voorts dat de aangevoerde banden onvoldoende zijn om af te doen aan deze vaststelling, waardoor het beroep werd verworpen. WT heeft vervolgens hoger beroep ingesteld wegens de automatische toepassing van de verwijderingsmaatregel, welke niet mag worden toegepast omdat het om een langdurig ingezetene gaat, zodat de in artikel 57(5)b) van OW 4/2000 en artikel 12 van richtlijn 2003/109 genoemde omstandigheden in overweging moeten worden genomen.
Overweging:
In recente arresten heeft de Tribunal Supremo erop gewezen dat naast artikel 12 van richtlijn 2003/109 ook richtlijn 2001/40 met name artikel 1 en 3 van toepassing zijn. Volgens de Tribunal Supremo ondersteunen die artikelen het verwijderingsbesluit van een bevoegde instantie, met als gevolg dat langdurig ingezetenen die voor strafbare feiten zijn veroordeeld tot straffen van meer dan één jaar automatisch kunnen worden verwijderd zonder dat de bepalingen van artikel 12 richtlijn 2003/109 van toepassing zijn. De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitlegging van richtlijn 2001/40 door de Tribunal Supremo in strijd is met de rechtspraak van het Hof en met de latere richtlijn 2003/109, waarvan artikel 12 duidelijk iedere uitlegging verbiedt die een onvoorwaardelijk en automatisch verwijderingsbesluit mogelijk maakt.
Prejudiciële vragen:
Is een uitlegging als vervat in de arresten van de Spaanse Tribunal Supremo nr. 191/2019 van 19 februari 2019, cassatieberoep 5607/2017 (ECLI:ES:TS:2019:580), en nr. 257/2019 van 27 februari 2019, cassatieberoep 5809/2017 (ECLI:ES:TS:2019:663), volgens welke middels een aan richtlijn 2001/40/EG gegeven uitlegging kan worden geconcludeerd dat een derdelander met een vergunning tot langdurig verblijf die een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar geldt „automatisch” kan en moet worden verwijderd, dus zonder dat zijn persoonlijke, gezins-, sociale of professionele omstandigheden in aanmerking worden genomen, verenigbaar met artikel 12 van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen en met onder meer de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 december 2017 (zaak C-636/16) en 8 december 2011 (zaak C-371/08)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-636/16, , C-371/08
Specifiek beleidsterrein: JenV, BZK