C-45/17
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 20 maart 2017 Concept schriftelijke opmerkingen: 06 april 2017 Schriftelijke opmerkingen: 06 mei 2017 Trefwoorden: sociale zekerheid; vrij kapitaalverkeer; vrij verkeer werknemers Onderwerp: - VWEU artikel 63 e.v. (vrij kapitaalverkeer); - verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Naar aanleiding van het arrest C-623/13 De Ruyter heeft de FRA RvS 27-05-2015 geoordeeld dat de Ruyter, die uitsluitend viel onder de NL socialezekerheidsregeling, gerechtigd was om vrijstelling te vragen van de litigieuze heffingen over de inkomsten uit vermogen waaraan hij werd onderworpen. Vervolgens hebben FRAaut via twee persmededelingen van 20-10-2015 de voorwaarden voor de terugbetaling van onrechtmatige heffingen bekendgemaakt. Volgens deze mededelingen voorzien de arresten van HvJEU en RvS uitsluitend in een terugbetaling van de daarin bedoelde sociale heffingen over inkomsten uit vermogen aan personen die zijn aangesloten bij een socialezekerheidsregeling in ZWI of een ander land dan FRA binnen de EU of EER, met uitsluiting van personen die bij een socialezekerheidsregeling in een andere staat zijn aangesloten. Verzoeker eist nietigverklaring van deze persmededelingen aangezien dit in strijd zou zijn met Vo. 883/2004 en het vrije kapitaalverkeer. (over verzoekers historie wordt verder niets prijsgegeven). Voor de verwijzende FRA Raad van State blijkt uit artikel 2.1 van Vo. 883/2004 duidelijk dat de Vo. uitsluitend van toepassing is op personen op wie de socialezekerheidswetgeving van een of meer EULS van toepassing is of is geweest, zonder dat – in tegenstelling tot wat verzoeker betoogt – het feit een onderdaan te zijn van een EULS volstaat om binnen de werkingssfeer van de Vo. te vallen. Tegen de achtergrond van het vrije verkeer van personen blijkt eveneens duidelijk dat de Vo. niet van toepassing is op personen die zijn aangesloten bij een socialezekerheidsregeling van een niet tot de EU behorende staat (met uitsluiting van de EER-LS en ZWI, waarmee internationale verdragen zijn gesloten), ook al waren deze personen voor die tijd bij een socialezekerheidsregeling van een EULS aangesloten. Uit arrest C-623/13 vloeit voort dat een persoon die valt onder de socialezekerheidsregeling van een andere EULS dan FRA, van een EER-LS of ZWI, niet kan worden onderworpen aan in de FRA wetgeving vastgestelde heffingen over inkomsten uit kapitaal die binnen de werkingssfeer van de Vo. vallen. Maar die Vo. verzet zich niet ertegen dat een persoon die is aangesloten bij de sociale zekerheid van een niet tot de EU behorende staat, met uitsluiting van ZWI en de EER-LS, aan diezelfde heffingen wordt onderworpen. De vraag die moet worden beantwoord is of de FRA regeling een beperking van het vrije kapitaalverkeer vormt. Moet VWEU artikel 64 toepassing vinden op de kapitaalbewegingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, omdat de beperking zou voortvloeien uit de toepassing van het in artikel 11 van Vo. 883/2004 neergelegde beginsel dat slechts één wetgeving toepasselijk is. Voorts rijst de vraag of de bepalingen van VWEU artikel 65.1 toepassing vinden, omdat de FRA belastingwetgeving, toegepast in overeenstemming met Vo. 883.2004 een onderscheid zou maken tussen belastingplichtigen die zich niet in dezelfde situatie bevinden uit het oogpunt van het criterium van de aansluiting bij een socialezekerheidsregeling. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: Dienen de artikelen 63, 64 en 65 [VWEU] aldus te worden uitgelegd dat: l°) de omstandigheid dat een persoon die is aangesloten bij de socialezekerheidsregeling van een niet tot de Europese Unie behorende staat, met uitsluiting van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, net zoals de personen die bij de sociale zekerheid in Frankrijk zijn aangesloten, wordt onderworpen aan de in de Franse wetgeving vastgestelde heffingen over inkomsten uit kapitaal die vallen binnen de werkingssfeer van verordening [(EG) nr. 883/2004] van 29 april 2004, terwijl een persoon die valt onder de socialezekerheidsregeling van een andere lidstaat dan Frankrijk, rekening houdend met de bepalingen van deze verordening, hieraan niet kan worden onderworpen, een door artikel 63 [VWEU] in beginsel verboden belemmering van het kapitaalverkeer van en naar derde landen vormt; 2°) indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijke belemmering van het kapitaalverkeer, die voortvloeit uit de combinatie van een Franse wetgeving – die alle ontvangers van bepaalde inkomsten uit kapitaal aan de in het geding zijnde heffingen onderwerpt zonder een onderscheid te maken naargelang de plaats van aansluiting bij een socialezekerheidsregeling – en een handeling van afgeleid recht van de Europese Unie, dan worden geacht verenigbaar te zijn met de voorschriften van dat artikel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name: - uit het oogpunt van artikel 64, lid 1, [VWEU], voor de kapitaalbewegingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, omdat de beperking zou voortvloeien uit de toepassing van het in artikel 11 van verordening [(EG) nr. 883/2004] van 29 april 2004 neergelegde beginsel dat slechts één wetgeving toepasselijk is, dat in het Unierecht werd ingevoerd door artikel 13 van verordening [(EEG) nr. 1408/71] van 14 juni 1971, dus voorafgaand aan 31 december 1993, terwijl de kwestieuze heffingen over inkomsten uit kapitaal werden ingevoerd of toepasselijk verklaard na 31 december 1993; - uit het oogpunt van artikel 65, lid 1, [VWEU], omdat de Franse belastingwetgeving, toegepast in overeenstemming met verordening [(EG) nr. 883/2004] van 29 april 2004, een onderscheid zou maken tussen belastingplichtigen die zich niet in dezelfde situatie bevinden wat het criterium van de aansluiting bij een socialezekerheidsregeling betreft; - uit het oogpunt van het bestaan van dwingende redenen van algemeen belang die een beperking van het vrije verkeer van kapitaal kunnen rechtvaardigen, die inhouden dat de bepalingen die zouden worden geacht een beperking op te leveren van het kapitaalverkeer van of naar derde landen, beantwoorden aan de door verordening [(EG) nr. 883/2004] van 29 april 2004 nagestreefde doelstelling van het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-623/13 De Ruyter Specifiek beleidsterrein: SZW, FIN