C-451/13 Gigaset

Contentverzamelaar

C-451/13 Gigaset

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 oktober 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 oktober 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   20 november 2013
Trefwoorden: mededinging (kartelverbod); hoofdelijke aansprakelijkheid

Onderwerp
- VWEU artikel 101 (kartelverbod)
- Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Pb L 1 van 4.1.2003, blz. 1–25)

In de punten 1 t/m 4 kunt u lezen hoe de bedrijven van verzoekster Gigaset en verweersters SKW-Stahl (de NV en de Holding) in elkaar geknutseld zijn. De zaak gaat over de door de EURCIE bij beschikking van 22 juli 2009 opgelegde boete aan deze drie bedrijven voor verboden prijsafspraken. Er lopen nog zaken bij het Gerecht (T-384/09 en T-395/09). Verzoekster heeft een geldboete voldaan, verweersters hebben een bankgarantie gesteld. Inzet van de procedure is verzoeksters eis om van verweersters, als hoofdelijk schuldenaars, de volledige boetesom inclusief vertragingsrente terug te vorderen. Zowel in eerste instantie als in hoger beroep wijst de rechter de vordering af omdat hij van mening is dat in deze zaak DUI recht van toepassing is, zowel op grond van impliciete rechtskeuze als de tekst van de considerans van Vo. 1/2003.
Verzoekster vraagt en krijgt toestemming voor een herzieningsprocedure. De verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) oordeelt dat doorslaggevend voor het slagen van het beroep in Revision het antwoord is op de vraag of verzoekster jegens verweersters recht heeft op vergoeding. Dit hangt weer af van de vraag of de beslissing inzake de grondslag en de omvang van dergelijke vergoedingsrechten door de EURCIE moet worden genomen en hoe moet worden gehandeld wanneer de EURCIE een dergelijke beslissing heeft nagelaten. Deze vragen zijn in de rechtspraak van het HvJEU nog niet beantwoord. Hij legt dan ook de volgende vragen voor:
1. Moet de Commissie in een beschikking waarbij zij wegens inbreuk op artikel 101 VWEU aan verschillende natuurlijke of rechtspersonen hoofdelijk een geldboete oplegt, ook een definitieve regeling opnemen over de verhouding waarin de geldboete intern tussen de hoofdelijke schuldenaars moet worden verdeeld?
2. Zo ja:
a) Moet een beschikking van de Commissie die geen uitdrukkelijke regeling ter zake van de interne verdeling bevat, aldus worden uitgelegd dat de geldboete door de hoofdelijke schuldenaars in hun interne verhouding ieder voor een gelijk deel moet worden gedragen?
b) Zo neen:
Kan de leemte in de beschikking die ontstaat, wanneer de Commissie de interne onderlinge verdeling van de geldboete niet heeft geregeld, door de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten worden opgevuld, zonder dat hiervoor een nadere beschikking van de Commissie vereist is?
3. Voor het geval dat vraag 1 ontkennend of vraag 2 b) bevestigend wordt beantwoord: bevat het Unierecht voorschriften met betrekking tot de interne verdeling van de geldboete tussen hoofdelijke schuldenaars?
4. Voor het geval dat vraag 1 of vraag 3 bevestigend wordt beantwoord:
Kan een hoofdelijke schuldenaar die de geldboete geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, al voordat definitief is beslist op een tegen de bepaling van de geldboete ingesteld rechtsmiddel, de andere hoofdelijke schuldenaars aanspreken tot betaling van een bijdrage?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten